Deze & gene is het al opgevallen: de gaten tussen mijn ‘dagelijkse’ columns zijn de laatste tijd allengs groter geworden.
Hoe komt dat? Geen idee.
Of misschien ook wel.
Vanmorgen drong het opeens tot me door dat 2014 het eerste jaar sinds mijn 21ste levensjaar is waarin ik geen regelmatige werkzaamheden heb verricht met de bedoeling inkomsten te verwerven. Sinds 1 maart jongstleden verstrijken mijn dagen in waardig nietsdoen. Bij mijn afscheid van het dagblad op 11 november 1999 hield ik een toespraakje waarin ik te berde bracht dat op dat moment mijn streven naar een arbeidsloos inkomen werkelijkheid werd – maar nauwelijks zes weken later had ik alweer een lucratieve fulltimebaan, die in de jaren sindsdien is gevolgd door kortstondige baantjes en freelance opdrachten, plus zes jaar parttime werk aan een huis-aan-huisblad.
Ik sta nog altijd open voor opdrachten, ik zou wel weer eens een boek willen vertalen, of een vertaling willen redigeren of gewoon, interviews maken met mensen of iets willen researchen. Vandaar dat ik bijvoorbeeld een account heb bij LinkedIn. Ik krijg daarvandaan ook regelmatig berichten dat mensen mijn CV hebben bekeken, maar ik heb niet de illusie dat men bij de lezing verder is gekomen dan mijn geboortedatum.
En dus leef ik gezellig in een ongestructureerd fluïdum, ik hang alleen maar rond/ kijk eens door de ramen/ en ik krab wat aan mijn kont, zoals De Dijk het zo prachtig verwoordde, al heb ik dus geen Bloedend hart. We hebben een opgewekt sociaal leven zonder onoverkomelijke verplichtingen.
Die zelf opgelegde verplichting om driehonderd columns per jaar te schrijven valt natuurlijk ook onder de nieuwe situatie.
En daar komt nog wat bij.
Ik heb aanzienlijk minder neiging om me met van alles te bemoeien, je nadert uiteindelijk toch gauw een grens die ik, in mijn rol van oude wijsgeer, liever niet overschrijd: die van de onuitstaanbare betweterigheid. Misschien heb ik die zelfs wel eens overschreden. Misschien vond ik dat toen zelfs wel leuk, of wenselijk.
Ik heb onlangs nog eens een paar honderd van die stukkies doorgenomen. (Het zijn er in totaal tussen de drie- en vierduizend). Mij vielen nogal veel vertikkingen op, niet lopende zinnen, spelfouten – haastig in elkaar gezette stukken die ik ’s morgens vroeg tikte en waarvan ik me nu afvraag of ik er niet een beetje rustig voor had moeten gaan zitten. En heel vervelend: met daarin vervat een mening die nergens op sloeg, onbekooktheden en het allerergste: stukken die volkomen onbegrijpelijk zijn geworden doordat de aanleiding ertoe niet terug te vinden valt.
Dus ik zit niet alleen niet meer vast in een dagelijks patroon, ik overweeg mijn mening beter alvorens die aan de openbaarheid prijs te geven.
En dat leidt tot minder stukkies.
Maar stukkies blijven er, vanzelfsprekend, komen. Ik gooi bij deze mijn limiet van driehonderd stuks per jaar overboord en ga voortaan grenzeloos door het leven.