Even voor de duidelijkheid: goeie, doorgewinterde journalisten die hun eigen woonplaats en omringende regio serieus nemen, er alles van willen weten en de krant elke dag wel helemaal vol willen schrijven over wat er voor een onstuitbare journalist op de vierkante millimeter elke dag weer bedacht en ontdekt en beschreven en uitgeplozen wordt, van dat soort journalisten hebben we er nooit genoeg.
Je begint op de redactie van de krant min of meer als jongste bediende, dat was althans het geval toen er nog geen journalistenopleidingen waren. Je komt meestal terecht op een ‘bijkantoor’ – proef dat woord – maar je weet: als je iets gaat voorstellen in de journalistiek is dat verblijf van tijdelijke aard, via redactie binnenland en daarna buitenland kom je terecht waar een journalist thuishoort en zich als een vis in het water voelt: de wijde wereld van de journalistiek waar je beroemd kunt worden en gevreesd door de concurrentie.
Maar er zijn er niet weinigen die gegrepen worden door de microwereld van gemeente en provincie, Stad en Streek stond er vroeger boven de pagina’s waar ze hun hart aan verloren. Lang niet alle ’jongste bedienden’ bereikten daar de top; maar een heel klein aantal wel. Een deel daarvan schoot en schiet soms ook nu nog door en wordt raadslid of wethouder of zelfs burgemeester, staatssecretaris of minister.
Tot degenen die liever in de journalistiek blijven, juist op plaatselijk of regionaal niveau, hoort ongetwijfeld Rob Jaspers, zich noemende ‘verslaggever’ bij De Gelderlander in Nijmegen.
Deze week pakte ik in Nijmegen de Pannenkoekenboot voor een tocht van wat gerust een spectaculair deel van de geschiedenis van de oudste stad van Nederland is en/of gaat worden: de rivier de Waal, zijn bruggen, zijn oevers, zijn bebouwing, zeg maar: zijn nevengeul en wat dat allemaal gaat betekenen voor de Stad der Bataven, O Stad aan de Waal.
Maar Rob Jaspers weet te veel. Zeg maar rustig: veel te veel. Dat constateren wij wanneer hij, bij wijze van nevenactiviteit, het woord neemt aan boord van die Pannenkoekenboot. De tocht, afgeladen met nieuwsgierigen, duurt dik anderhalf uur en Robs stem schalt vrijwel zonder tussendoor adem te halen door de luidsprekers op het schip, heel die anderhalf uur lang. Waarbij hij helaas niet ongenoemd laat welke rol hij zelf heeft gespeeld bij al het moois dat in Nijmegen ter hand is genomen, in welke commissies en raden van advies hij allemaal een beslissende rol heeft gespeeld, hij noemt óók de dingen die hij heeft aanbevolen en die, dom dom dom, in de wind zijn geslagen en ga zo maar door. Licht horendol drentelen de opvarenden langs de reling en bestellen in hun bedremmeling nog maar eens een biertje.
De nieuwe brug over de Waal, het verzet van de inwoners van Lent tegen het graven van een geul naast de Waal waar overtollig water in kan worden afgevoerd, de visie op de herstructurering van de Waalkade, het sluiten van de elektriciteitscentrale in Weurt, het hergebruik van de fabriek van Honig waar je de elleboogmacaroni nog ruikt – je krijgt de indruk dat dat anders, héél anders zou zijn uitgevallen als Rob Jaspers er zich in zijn gedrevenheid niet mee had bemoeid.
Het eind van de tocht wordt verlucht met een onwerkelijk spectaculaire zonsondergang; de opvarenden lopen, murw gebeukt door zoveel kennis, stilletjes de loopplank op om zich te mengen in het feestgedruis op de Waalkade.
Denkend: zonder Rob Jaspers zou de Waal, noch Nijmegen nog bestaan.
_______