Vandaag is de negentigste verjaardag van de Limburgse dichter Leo Herberghs. Drie fans van Leo hebben een feestje georganiseerd dat zich hier in de buurt afspeelt en dat me wel gezellig lijkt; het is inclusief een wandeling langs de ‘slibvijvers’ van twee voormalige kolenmijnen en een bezoek aan Kasteel Strijthagen, waar ik ooit kennismaakte met de schilder Aad de Haas, die er toen woonde.
Wandelen, dat was wat Leo Herberghs deed. In gezelschap van de illustrator van de redactie maakte Leo jarenlang een wekelijkse wandeling ergens in Zuid-Limburg, of eigenlijk moet ik zeggen: in het verleden van Zuid-Limburg want de wandeling ging altijd door bos en veld, langs vakwerkhuizen, oude kastelen en boerderijen. Onderweg mocht Leo graag een praatje maken met deze of gene ‘geruste landman’ en dat leverde dan weer een stukje op dat je ‘verstild’ zou kunnen noemen, desnoods ‘nostalgisch’, in ieder geval ‘weemoedig’. En illustrator Karel maakte er een tekening bij.
Ik heb zelf maar één keer een stukje met Leo gewandeld, langs een beekje in het tot de gemeente Heerlen behorend dorpje genaamd Welten, het was wel handig het daar te doen omdat je er te voet kon komen vanaf de redactie van de krant.
Ik heb er al vaker gewag van gemaakt dat ik, na het spectaculair vertrek van Urias Nooteboom en Joop van den Berg als gevolg van een conflict met hoofdredacteur-directeur Jules van Neerven, de taak kreeg de redactie kunst en cultuur te leiden. Vermoedelijk omdat ik wel eens een boek las. Geen enkele krant krijgt ooit nog zo’n kunstredactie: internationaal vermaard schilder en schrijver Robert Franquinet maakte er deel van uit, maar vooral ook Paul Haimon, schrijver en dichter van het Limburgse land en dus Leo Herberghs, dichter. Met als chef meine Wenigkeit.
Geen van de drie kunstredacteuren had iets met enige vorm van actualiteit en de overige redacteuren van de krant vonden het maar niks: drie goedbetaalde redacteuren die weinig meer bijdroegen dan hun min of meer bekende naam en die ook nog ‘geleid’ werden door ondergetekende die er vooral voor moest zorgen dat de drie coryfeeën geen strobreed in de weg werd gelegd, hun vakantietegoed opmaakten en hun declaraties betaald kregen. De stukken die twee van de drie schreven over kunst gingen niet alleen de meeste lezers, maar ook de meeste redacteuren boven de pet. Alleen Leo werd begrepen. Hij hoorde tot de categorie waar veel kunstenaars in de regio toe behoorden: ze waren wereldberoemd in eigen dorp of stad.
In september 1972 werd de NV Uitgeversmaatschappij Limburgs Dagblad overgenomen door de Holdingmaatschappij De Telegraaf. Een deel van de redactie, onder wie Leo en ik, had zich daar heftig tegen verzet, Leo vooral omdat de Holding voor hem een ‘rijke meneer boven uit Holland’ was, ik omdat ik me niet kon voorstellen dat ik zou werken bij een in mijn ogen ultrarechtse krant.
Dat het De Telegraaf er helemaal niet om te doen was het LD om te vormen tot een soort Limburgs kloontje van De Tel, daar kwamen we al snel achter. Ik schikte me daarom in mijn lot, omdat er natuurlijk voor een gezin met twee jonge kinderen brood op de plank moest komen enerzijds, maar er anderzijds in mijn ogen ook weinig veranderde.
Zo gemakkelijk schuif jij je principes opzij, zei Leo, en sindsdien waren we geen vrienden meer, voor zover we dat voor die tijd al waren geweest. Hij nam ontslag, ondanks bezweringen van de door de Holding bij het LD gedropte hoofdredacteur Pierre Huyskens – die zelf al net zo’n oer-Limburger was als Leo maar hem niettemin niet kon ompraten. Op die dag stond op de voorpagina van het LD een afscheidsartikel waarin Huyskens onder andere schreef dat waar Leo ook heen ging, hij altijd terecht zou komen bij die ‘rijke man’, al dan niet ‘boven uit Holland’. Een bedrijf heeft immers een investeerder nodig, zij het dan bij voorkeur een met inkt aan zijn poten en papierlucht in zijn kleren. (Mijn formulering, niet die van Huyskens.)
Leo werd korte tijd later ingelijfd door De Nieuwe Limburger in Maastricht – hij zag kennelijk niet dat achter die inlijving ook een ordinair commercieel belang schuilging.
Tussen Leo en mij is het nooit meer goed gekomen. Het is inmiddels 42 jaar geleden, we zijn allebei grumpy old men. En inderdaad, wat die GOM eenmaal in hun kop hebben, hebben ze nog niet in hun kont. Ook niet na 42 jaar, een ongeneeslijke vorm van constipatie.
Leo, las ik vanmorgen in de krant, wandelt nog steeds tussen velden en vakwerkhuizen en schrijft daar aan de keukentafel gedichten over. Ik wens hem nog vele jaren in goede gezondheid. Ik heb al geweigerd te schrijven in zijn liber amicorum omdat ik me niet reken tot Leo’s vrienden. En ik zal zijn feestje niet vergallen met mijn aanwezigheid die hem onnodig zou herinneren aan mijn cynische neiging tot links lullen en rechts beuren.
En omdat ik ook geen antenne heb voor dichtkunst.
Dat zal het wezen.
_______