Op de een of andere manier voel ik me beter thuis in 1977. Toen ik net zo min tevreden was over de gang van zaken – misschien is het de terugblik: toen vond ik het óók niks, maar terugkijkend vind ik geweldig, het is er dus allemaal niet beter op geworden.
Wikipedia bestond toen niet, net zo min als de mobiele telefoon, er was geen sprake van Facebook, Twitter, Instagram, de PVV. En Frans Timmermans zat nog nietsvermoedend op de middelbare school.
Wat wel bestond, dat was het eiland Tenerife en de Boeing 747, liefkozend de Jumbojet genaamd, ook. Op Tenerife waren er in dat Paasweekeinde zelfs twee en door een onwaarschijnlijk misverstand botsten die twee tegen elkaar: een Amerikaan en een Nederlander. Van de Nederlanders overleefde niemand de botsing, er vielen 248 Nederlandse doden, waarvan er 170 niet-geïdentificeerd werden begraven op een begraafplaats in Amsterdam. Voorafgaand aan de begrafenis werd in een hangar op Schiphol een dienst gehouden die werd verricht door een pastoor, een dominee en een rabbijn.
Vóór we beginnen te schelden op wat er allemaal ongepast is bij de gebeurtenissen van vandaag is het goed Wikipedia aangaande de recente luchtvaartgeschiedenis te raadplegen. Hoe ongepast was de gang van zaken in 1977?
Nederland was een geheel ander land, toen, dat mogen we toch wel stellen in het licht van de afgelopen tien dagen. Ik herinner me van toen geen opmerkingen over het niet-geïdentificeerd begraven (de slachtoffers waren overigens volkomen verkoold door de brand na de botsing) het overbrengen van de kisten werd niet live uitgezonden op tv, niemand schold op de regering, althans niet in verband met deze bizarre ramp, en ook niet op de verkeersleiding van het vliegveld en niet op de mist die mede oorzaak was van de botsing.
De mensen vielen elkaar niet snikkend in de armen, nergens lagen bergen bloemen en al helemaal geen knuffels – en tijdens de dienst was iedereen in het zwart of in ieder geval donker gekleed.
Een vriendin die in Frankrijk woont belde me de afgelopen week en sprak haar bevreemding uit over het feit dat de mensen langs de route van de kisten stonden te applaudisseren en ik zei: dat doen we hier sinds de begrafenis van Pim Fortuijn. Maar dat klopt niet: Djamila herinnerde me eraan dat de eerste keer de begrafenis van prinses Diana was geweest.
Bij gebrek aan eigen traditie lenen we de hele garderobe in het buitenland, dan natuurlijk vooral in Amerika; bij commerciële tv-zenders hebben ze dat rare strikje dat ooit gereserveerd was voor aids en later voor borstkanker nu ook voor dit geval geadapteerd, nu in het zwart met het vluchtnummer erop.
Sindsdien zijn we een openlijk, ik zeg zonder enige reserve: exhibitionistisch rouwend volkje geworden – en daarbij maak ik een uitzondering voor de direct getroffenen zelf; het klappen, bloemen leggen, elkaar in campingtenue in de armen vallen neemt de rest van het volk voor zijn rekening. Een lichtpunt: de pastoor, de dominee en de rabbijn zijn in geen velden of wegen meer te bekennen.
Maar de emotionalisering gaat ook buiten rouwverwerking verder: in 1977 gaven we elkaar bij uitzondering wel eens een hand, sinds een jaar of vijftien zien we de accolade al algemeen toegepast bij bijzonder emotionele momenten en sinds een poosje omhelzen de mensen elkaar al stevig bij toevallige ontmoetingen op straat of als ze een kopje suiker gaan lenen bij de buren.
Waar moet dat naartoe?
Misschien wel naar mannen die elkaar stevige klapzoenen op de mond geven.
Zoals ik al zei: ik voel me beter bij het jaar 1977.
________