Voor het artikel kreeg ik nog de interne prijs van het Limburgs Dagblad voor de belangrijkste journalistieke productie van dat jaar – het was op 15 juni 1974, vorige week dus veertig jaar geleden dat ik het artikel publiceerde dat Vaders voor Vaders heette. Het behelsde een grote ‘primeur’: drie gynaecologen, verbonden aan het toenmalige ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid in Sittard, deden in dat artikel een oproep voor spermadonoren om de wachtlijst van driehonderd kandidaten voor Kunstmatige Donor Inseminatie, KID, sneller weg te werken.
De drie artsen hadden strenge beperkingen opgesteld. Zo moest de aanstaande donor gehuwd zijn en getoond hebben vruchtbaar te zijn door het verwekken van kinderen. Verder wilden de artsen min of meer zeker weten, onder andere door psychologisch onderzoek van de betrokken vrouw, dat op die wijze ter wereld gekomen kinderen ‘goed terecht zouden komen’.
Veertig jaar na dato hoor ik menig lezer van deze regelen hardop denken: jonge jonge, wat een primeur, dat was toch zeker en hopelijk business as usual, inseminatie van donorsperma bij een vrouw die daardoor zwanger kon worden?
Het nieuws was trouwens vooral een primeur voor Limburg. Elders in Nederland en de wereld was donorinseminatie al min of meer ingeburgerd.
Op dezelfde pagina waarop het ‘nieuws’ stond vermeld, plaatste ik ook een interview met een goede vriend van mij, dr. Paul Sporken, medisch ethicus die destijds bekend stond om zijn weldoordachte, gezaghebbende en vaak conservatief uitvallende standpunten. Zijn standpunt over KID kwam er kort samengevat op neer: je kunt er niet in alle gevallen tegen zijn, maar in het algemeen moet je er afwijzend tegenover staan, als zijnde in strijd met de katholieke ethiek.
De directie van het ziekenhuis had er, vermoedelijk geschrokken door de publiciteit, nog vijf maanden voor nodig om tot de conclusie te komen dat KID niet thuishoort in een katholiek ziekenhuis – het is dus nog maar veertig jaar geleden dat ook een ziekenhuis kon worden beschouwd als een soort kerkelijke instelling, waar regels van bovennatuurlijke aard het beleid konden bepalen.
Maar anders dan dr. Sporken had geneesheer-directeur H. van Kempen geen behoefte aan voorzichtige formulering: hij noemde KID ‘overspel in een reageerbuis’ en verbood kortweg de KID. ‘Onze vrouwenartsen zijn het er over eens dat dergelijke praktijken in ons ziekenhuis achterwege dienen te blijven.’ Met andere woorden: hen werd eenvoudigweg de mond gesnoerd.
Na enkele jaren waarin hij zich vooral toelegde op de gemeentelijke en provinciale politiek vertrok Ton Schellen, ooit een gezaghebbende vrouwenarts met een brede visie op zijn vak uit Sittard en vestigde zich als gynaecoloog in een klein ziekenhuis in Noord-Limburg. Hij overleed in 1985.
Lange tijd waren er nog enkele ziekenhuizen in Limburg, zoals het grote ziekenhuis in Heerlen, die niets moesten hebben van ‘deze praktijken’ en op grond van hun katholieke signatuur bijvoorbeeld ook abortus in alle gevallen als onethisch afwezen.
Allemaal verleden tijd. De ziekenhuizen in Sittard en Heerlen heten tegenwoordig neutraal Orbis en Atrium, en over hun oorspronkelijke katholieke beginselen hoor ik al jaren niks meer.
Weggedaan samen met de laatste nonnen, neem ik aan.
_______