Tot mijn eigen verbazing heb ik de afgelopen week drie voetbalwedstrijden gezien op de tv. Met name toen ik gisteravond het potje Grieks-Romeins-Japans worstelen zag – de eerste helft van Nederland-Australië – moest ik denken aan een prachtig lied van Louis Davids, getiteld De Voetbalmatch, gecomponeerd in de jaren dertig van de vorige eeuw, denk ik. En ik besloot de tekst op te diepen en hier aan te halen – op de eerste plaats om degenen die dat lied nog nooit hebben gehoord een genoegen te doen, en op de tweede plaats om te laten zien dat er niets is veranderd in bijna een eeuw tijd. Niet aan mijn eigen onbegrip wat betreft de regels het spel, en niet aan wat er op het veld gebeurt. De zin uit dat lied namelijk die spontaan bij mij opkwam bij het zien van de manier waarop de Nederlandse speler Martins Indi tegen de grond knalde: ‘Tjesses Jan, d’r vallen toch geen dooien?’
Lees en huiver: (en/of kijk even deze)
‘Jan de Bakker had mij zondag uitgenojigd,
Voor een wedstrijd tussen Ajax en Blauw Wit.
Nou die slome heb er eer mee ingelegen,
Je wordt koud mens, als je daar te knijsen zit.
Ik heb nooit geweten dat ik zo sportief was,
Want nou ja, van voetbal wist ik nog niet veel,
Maar zo nou en dan docht ik dat ik het aflee,
Want de zenuwen die zaten in mijn keel.
Twintig knullen in d'r Jansen en Tilanus,
liepen los in het midden op een grasveld rond.
Wassen beelden mens, om zo rauw in te bijten,
Af en toe dan kwam het water in mijn mond.
Ik zat zonder erg dat snoepgoed aan te kijken,
En ik wist niet dat het al begonnen was.
Eensklaps riep de bakker: 'Goal!' en van emotie
Vielen al zijn valse tanden in het gras.
In de verte sting een goser in een poortje,
Met van achteren een soortement van net.
Ik zeg: 'Waarom gaat die vent niet aan de kant staan?
Hij krijgt iedere keer die stuiter op zijn head.'
Jan die heb mij toen de regels uitgelegen,
En hij zei: 'Die vent heet keeper en dat mot,
Wie de voetbal in het net schopt heb een goaltje,
En wie de meeste goaltjes krijgt die wint de pot.'
Een brok kifteling floot telkens op een fluitje,
En dan riep hij hands, penalty of free kick.
En dan moesten ze van voren af aan beginnen.
Ik zeg: 'Waarom krijgt die druiloor niet de hik?
Als hij nog eens roet in het eten durft te gooien,
Dan maak ik ook hands, maar dan gaat het met geweld.
Zal ik hem een penalty op z'n ogen geven,
Dat zijn hele middenlinie d'r van smelt!'
Na een kwartiertje werd de wedstrijd reuze spannend,
En de hele klit krioelde op de grond.
Jan riep: 'Corner, dat is een doodschop om een hoekie,'
En toen kwam er een invalide van het front.
Ik zeg: 'Tjesses Jan, er vallen toch geen dooien?
Ik bedoel maar haast, het is zonde dat ik het zeg,
Als het zo mot, zoek ik liever met z'n tweetjes
Wat verstrooiing op de Nieuwe Wandelweg.'
Iedere keer stormde een ploegie weer naar voren
En dan kreeg die bal een mep. Ik riep: 'Hij leit!'
Als de bal weer in het netje was gekieperd,
Dan floot die lange en dan riepen ze: 'Off side!'
Jan die zei me dan: "t Goaltje is niet geldig.'
'En hij lag in het net, dat komt toch niet te pas?'
Toen zei Jan: 'Die spil die had niet maggen schieten,
Omdat die in overspelpositie was.'
Ik hoorde niks meer als Hup Ajax of Hup Feyenoord!
Om die scheidsrechter wier ik toch toen zo vals,
Dat ik gooide een banaan vlak op zijn ponum,
En viel huilende m'n bakker om zijn hals.
Nou die smeedde gauw het ijzer toen het heet was,
En hij gaf mij een verbouwereerde zoen.
Ik weet heus niet wie de wedstrijd heeft gewonnen,
Maar mijn Jantje is voor mij de kampioen!
Wat mijn eigen positie betreft: ik weet er te weinig van, maar in tegenstelling tot Davids weet ik meestal wel wie er gewonnen heeft. Maar van de wedstrijden die ik ooit live bijwoonde – dat waren er een stuk of drie – heb ik consequent maar niet opzettelijk geen enkel doelpunt zien maken. En die wedstrijden speelden zich af in de tijd dat er nog geen groot scherm op het veld hing waarop je de herhaling (en soms jezelf) kunt zien, dus ik weet bijvoorbeeld nog altijd niet hoe het afliep met MVV-Ajax in 1971, met OFI Heraklion-Piraeus in 1988 en met Inter Milano-Piacenza in 1994 – dat waren in ieder geval drie wedstrijden die ik live heb gezien.
De conclusie is: geef mij maar tv, daar zie je tenminste, zoals gisteren, hoe de trainer van Spanje, van zichzelf al voorzien van een verdrietig hondengezicht, met de minuut chagrijniger werd en van ellende in zijn neus begon te peuteren, hetgeen wij closeup mochten meebeleven.
Ik vreesde al sterk dat hij de oogst ter plaatse zou nuttigen, maar dat bleef ons gelukkig bespaard.
_______