Voor het eerst in jaren was ik weer eens bij een Heilige Mis van Requiem. Tegenwoordig volstaan de meeste mensen met een crematie, en dus is de begrafenismis een zeldzaamheid geworden, althans bij de mensen die overlijden in mijn kennissen-, buren- en vriendenkring.
Deze uitvaartmis werd ook nog opgedragen in een oud dorpskerkje en met een zeer ouderwetse pastoor. Hij is nog een betrekkelijk jonge man, maar volgens mijn informatie zeer rechtzinnig in de leer. Hij zegende bijvoorbeeld zonder blikken of blozen het nieuwe plaveisel van het marktplein in het dorp, bezoekt trouw alle feestelijkheden van de dorpsschutterij en vindt dat kerkelijke aangelegenheden per definitie niet in de publiciteit horen te komen. Hij is lang en mager met een ernstig gezicht, hij zou de rol van een diplomatieke prelaat in het Vaticaan met verve spelen, denk ik.
Voor de gelegenheid droeg hij een elegant donker-zilvergrijs kazuifel, versierd met zilvergrijze kruisen, in een uitvoering met lange mouwen (al heet dat anders) dat hem uitstekend stond.
Het was een beetje een mis als in een achteraf gelegen dorp in Portugal: geen kwieke misdienaartjes stonden de pastoor bij, maar twee oude mannen, de een ietwat kreupel, de ander echt stokoud. Maar zij beheersten het ‘vak’ tot in de perfectie.
Onwillekeurig dwaalden mijn gedachten af naar de tijd dat ik te Nijmegen op de lagere school zat, vanzelfsprekend katholiek was en wist dat Joden en protestanten niet deugden, want dat had de onderwijzer van klas 2, 3 en 4 mij en mijn klasgenoten uit en te na voorgehouden.
Ik heb er slecht leren rekenen en taal- en redekundig ontleden ging me ook niet goed af, maar wat er terdege ingestampt was, dat waren diverse aspecten van de Heilige Mis. Zo kan niemand mij nog de miskelk met daarbij, de bursa, het velum, het lavabodoekje, het kelkdoekje en de palla uit het hoofd praten, en niet te vergeten de pateen. Dat alles stond tijdens de mis op de altaardwaal.
Ook de gewaden van de priester ontgingen mij niet. Buiten (of eigenlijk onder) het kazuifel droeg de priester de amict, de albe, de manipel en de stola, de misdienaars hadden een superplie aan.
Als er dan nog tijd was – en er was altijd tijd voor – moesten we de plattegond van Jeruzalem van buiten leren met daarop ingetekend de route die Jezus liep met het kruis op de schouder, van het paleis van Pontius Pilatus naar de Calvarieberg. Later, veel later vernam ik dat het lijk van Pontius uiteindelijk door een stel demonen op een houten kar bergop was gesleept en gedumpt in een bodemloos meer in de Sibillijnse bergen in Italië. Se non è vero, è ben’ trovato, zeg ik daar tegenwoordig maar van.
Maar ik zat daar in die mis en dacht, kijkend naar het altaar: zoals ik dit schouwspel zie, zo ziet alleen een katholiek het. Al dat knielen, buigen, armen spreiden, handen vouwen, huishoudelijke werkzaamheden als poetsen en afwassen. Ik heb me al heel lang geleden om allerlei voor de hand liggende redenen laten uitschrijven, maar soms voelt het ritueel nog als thuiskomen.
Toen dacht ik, het donker-zilvergrijze elegante kazuifel van de pastoor in ons dorp overwegende, ook ineens aan het Atelier voor Kerkelijke Gewaadkunst A.W. Stadelmaier dat gevestigd was aan de Canisiussingel in Nijmegen. Dat hoorde ook al tot de vaste waarden waar je als katholiek jongetje van 12 jaar trots op was. Nu lees ik pas dat het ooit het grootste op zijn gebied in de wereld was.
Het bedrijf bestond tussen 1930 en 2010, en ging toen failliet. Sic transit gloria mundi, is daar een veilige conclusie uit. Die ooit bedoeld was als vermaning voor degenen de wereld meer liefhadden dan de hemel.
Vermanen, ook al zo’n woord.
__________