Delft, dat is toch vooral een plaatsnaam langs de A13, onderweg naar Den Haag. Zo’n Hollands stadje waarvan we tientallen hebben, mooi, leuk, veel grachten, veel oude en half-oude gebouwen, nooit gebombardeerd, of te pakken genomen door een uit het dolhuis ontsnapte architect of projectontwikkelaar.
Maar zoals altijd brengt nadere beschouwing tot de conclusie: ja, zeker, maar er valt bij nader inzien nog het een en ander over op te merken.
Zo verkeren maar enkele plaatsen in Nederland in de gelukkige omstandigheid dat op de raarste uren van de dag hele troepen mensen, voorzien van moderne communicatie-apparatuur, voorafgegaan door een toeristengids met een felgekleurde paraplu of een vlaggetje, zich een weg banen over de zaterdagmarkt en langs de volle terrassen.
Zoals in Delft, bij globetrotters uit Amerika en Japan minstens zo bekend als Amsterdam: dit is de stad van Delft Blue, van Het straatje van Vermeer, van The Girl With the Pearl Earring.
Natuurlijk is het ook de stad van de studenten techniek – op een terras zie ik een ernstig gezelschap kennelijke studenten bijeen, allen getooid met een felgekleurde haarband met een al even kleurige veer erin, en de gebouwen van de Technische Universiteit kom je ook al om de haverklap tegen.
En dan is Delft natuurlijk de stad waar alle overledenen van de koninklijke familie – bijna allemaal – bijeen liggen in een kelder, onder het praalgraf van Willem van Oranje. Tot mijn verbazing is er normaal geen ingang tot de kelder, de trap waar je tijdens zo’n begrafenis – de laatste was bijna tien jaar geleden – de Mariniers met de kist op de schouders de trap naar de kelder ziet afdalen. Ze blijken daar iedere keer de blauwstenen vloer van de Nieuwe Kerk voor te moeten opbreken en ook een groot deel van het meubilair moet ervoor wijken. (Het schijnt overigens dat de kelder vol is en er dus naar nieuwe mogelijkheden moet worden omgezien).
Ik mag ook graag het surrealisme inzien van de bankjes in een afgeschermd deel van de kerk, waar mensen heel stil naar vier begrafenissen tegelijk zitten te kijken: vier schermen waarop de beelden te zien zijn van de begrafenis van respectievelijk Wilhelmina, Claus, Juliana en Bernhard; de eerste in zwart-wit uit de tijd van Polygoon Profilti met de stem van Philip Bloemendal, als die te horen was, want geluid is er niet bij – zelfs niet van de straaljagers met die ene Spitfire die boven de kerk omhoog schiet tijdens de uitvaart van Bernhard; het uitzinnigste eerbetoon uit de Nederlandse geschiedenis aan een kletsmajoor, bedrieger en duitendief, zo is achteraf gebleken.
Bij de ingang hangt een stamboom van de familie, met daarop de mensen die vroeg of laat in de kelder van de kerk terecht komen. Die arme kleine Amalia staat ook op de nominatie, zag ik.
Terug naar buiten, voor nog een eigenaardig verschijnsel, althans voor een boertje van buuten als ik: al die fietsers die merendeels strak en uitdrukkingloos voor zich uit kijken en allemaal vooral razendsnel rijden, tussen marktkramen, langs terrassen, over stoepen, door stegen en straten, zelfs dwars door twee rijen wachtenden voor de pin-automaten van ABN/AMRO.
Kortom, heel Hollands.
Voor die smakelijke Italiaan op de Brabantse Turfmarkt komen we beslist nog eens terug.
Tot die tijd oefenen we het ontwijken van fietsen.
________