Hoewel ik natuurlijk wel ‘schrijver’ ben – me dunkt: van naar schatting 4500 columns in vijftien jaar, dat is een hele Billyplank boeken van rond de 250 pagina’s. Zelfs als je streng selecteert is er toch best één mooi leesboek van 250 pagina’s van te maken. Vreest niet, niemand werkt daar aan en dat moet ook zo blijven, al was het maar dat je je leven met een jaar of tien bekort wanneer blijkt dat de boekhandel met de gehele oplage is blijven zitten.
Hoe dan ook, ik zou wel eens naar het Boekenbal willen – hoewel je daar natuurlijk dan wel Connie Palmen tegenkomt; lichamelijk verval zie ik al meer dan voldoende als ’s morgens in mijn eentje de badkamerspiegel inkijk.
Dan niet.
Behalve schrijver ben ik natuurlijk vooral lezer. Ik beweer altijd, vooral met het oog op overzichtelijkheid, dat ik een boek per week lees, en dat al zestig jaar. Dat kan niet kloppen, er zijn hele periodes in mijn leven geweest – ik noem de tijd tussen mijn achttiende en mijn achtendertigste – waarin ik het veel te druk had met de dames om veel aan lezen toe te komen. Nog altijd bevat mijn boekenbezit van ongeveer vijfduizend eenheden er enkele tientallen uit die tijd – ik verzamelde dus wel boeken – die ik toch eens een keertje moet gaan lezen.
Ik noem Ulysses van James Joyce, dat ik kocht in een boekhandel in Londen en daarna pas vernam dat dat het meest ongelezen boek uit de wereldliteratuur is. Ik las in die tijd zo weinig dat ik, bij het begin van een studie MO geschiedenis, op mijn zesendertigste, tot mijn schande moest toegeven nog nooit een behoorlijk geschiedenisboek te hebben gelezen. De studie was gelijk van de baan. En geschiedenis is inmiddels mijn favoriete non-fictie onderwerp.
Natuurlijk had ik toen wel alles van Gerard Reve gelezen (voor zover al geschreven) en nog andere werken uit de wereldliteratuur, want voor de literatuurlijst op de hbs moest je een absoluut niet kinderachtig zootje boeken lezen; ik noem Het fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel, Die letzte am Schafott van Gertrud von Le Fort, Battle Cry van Leon Uris en Brideshead Revisited van Evelyn Waugh, Le noeud des vipères van François Mauriac en Clochemerle van Gabriel Chevalier.
En vooral herinner ik me boeken die mijn moeder kocht. Zoals een serie gebonden boeken voor de opgroeiende jeugd, waarvan ik me alleen Siebe van de Dijkhoeve herinner (ik heb het ook nog) en daarnaast boeken uit de openbare bibliotheek, zoals de Bob Eversserie, over jongens die ik had willen zijn: met veel vrienden en technisch heel vernuftig.
De streekromans Sil de Strandjutter van Cor Bruijn en Jikkemien van Dignate Robbertz namen een heel bijzondere plaats in. Tussen mijn twaalfde en achttiende jaar las ik ze elk ongeveer jaarlijks een keer; ze bleken bij elke lezing weer een ander boek te zijn. (Hetzelfde had ik trouwens met het Boekenweekgeschenk van 2001, Fury van Salman Rushdie: ik las eerst de vertaling en toen het origineel – ze kwamen op me over als twee totaal verschillende boeken.)
Door mijn rare gewoonte om het laatst gekochte boek als eerste te gaan lezen ontstaat langzaam een stuwmeer van boeken die ik zelfs nog niet één keer heb gelezen. Pas als ik definitief aan de bedelstaf ben, kom ik in de gelegenheid eens duchtig bij te lezen.
Ik bouw dan in het naburige bos een stevige hut van de boeken die ik wel heb gelezen en breid dat uit naarmate ik de resterende ongelezen werken heb doorgenomen.
Voorwaarde is wel dat de winters voortaan sterk lijken op die welke we gisteren achter ons hebben gelaten. Of dat ik het bos kosteloos mag overvliegen naar een Canarisch eiland.
________