« Kan dat, de wereldgeschiedenis in 100 voorwerpen? |
Hoofdmenu
| Het eiland was zijn kunstwerk »
Het gebeurt zelden, eigenlijk nooit. Ik weet niet zeker wanneer het de laatste keer was – misschien wel in Santiago de Compostella, toen ik de directeur van de Schaesbergse LTS tegenkwam, in een park waar ik toevallig een wandelingetje maakte. Maar dat was, denk ik, in 1994, ja, goeie datum, precies twintig jaar geleden.
Dus was het er gisteren weer tijd voor.
We bevinden ons op een eiland, Lanzarote, dat in principe onbewoonbaar moet worden genoemd, maar wel wel enkele tienduizenden mensen wonen, voornamelijk personeel dat werkt in de toeristenindustrie. Daarnaast zijn er dus het hele jaar toeristen, want het klimaat is wat toeristen willen: veel zon, weinig regen, goedkoop eten en tanken.
We reden, net als vorig jaar, naar het uiterste noordpuntje van het eiland. Je komt er over een weg die rechttoe, rechtaan op enkele honderden meters parallel aan de knalblauwe woest golvende zee voert. Tussen de weg en de zee, net als aan de andere kant, dorre lavavlakten, vrijwel onbegaanbaar; rechts soms afgewisseld met hagelwitte duinen en stranden. Er groeit een stugge flora die nergens anders terecht kan dan op deze ruwe maanbodem.
Het dorp aan het eind is volgeparkeerd, want er zijn enkele visrestaurants. Plus de veerboot naar het eiland La Gloriosa – als je van bovenaf ernaar kijkt zie je dat het bestaat uit drie kraters, maankraters, inderdaad.
We betreden restaurant El Norte en worden welkom geheten door zo’n ober waar Djamila een pesthekel aan heeft: hij wil haar bij de arm pakken en helpen. Hij begroet ons met een vrolijk Buon giorno, vraagt waar we vandaan komen en gaat na ons antwoord direct over in ietwat sleets, maar correct Nederlands.
Hij blijkt Marokkaan te zijn, en waar we in Nederland wonen? We antwoorden opnieuw naar waarheid. Zijn reactie: hoe bestaat het. Hij blijkt jaren in Heerlen te hebben gewoond en gewerkt te hebben in de Philipsfabriek in de wijk die wij ‘op Molenberg’ noemen, waar we hemelsbreed drie kilometer vandaan wonen. Niet dat hij die verbijsterende ontdekking omzet in de klinkende munt van een bijzondere visschotel tegen gereduceerd tarief, maar toch.
En wel zodanig dat hij bij het afscheid Djamila op alle drie de wangen kust, ik in angst en beven een vergelijkbaar afscheid verwacht maar gelukkig een hand krijg.
Buiten staat een straf windje dat maakt dat je rug bijna bevriest terwijl de zon je gezicht verbrandt.
Inderdaad, vrijwel onbewoonbaar.