Lange tijd heb ik het, tussen mijn zesde en mijn zestiende jaar, volgehouden dat ik in de laatste week van februari 1944 samen met wat vriendjes uit de straat waar ik woonde, als ploeg werd ingezet om met schop en riek losse menselijke lichaamsdelen van de Nijmeegse straten te scheppen en op een open vrachtwagen te deponeren.
Dat er wel wat te scheppen viel, dat valt niet te ontkennen, want op 22 februari kreeg een flink eskader Amerikaanse bommenwerpers de bommendiarree boven de stad Nijmegen; de rest is geschiedenis, het is vandaag zeventig jaar geleden, die ik hier dus niet hoef te herhalen.
Nog een misverstand dat ik lang heb gekoesterd: dat ik samen met mijn oudste zus in ons ouderlijk huis uit het raam van de dakkapel aan de voorkant hing, en uit westelijke richting laag duikende bommenwerpers zag aankomen. Dat is wel degelijk gebeurd, mijn vader stond onder aan de trap te brullen dat we onmiddellijk naar beneden moesten komen, maar dat kan onmogelijk op 22 februari 1944 zijn geweest. Toen kwamen de bommenwerpers namelijk uit het oosten en vlogen ze op grote hoogte en niet over onze straat.
Wat heb je er dan wel van meegemaakt?
Houd er rekening mee dat ik net vijf jaar was. Maar wat ik me herinner is dat we na het luchtalarm het gedonder van het bombardement hoorden, de grond trilde als bij een aardbeving; mijn moeder gilde, staande onder een console aan de muur met daarop een klein porseleinen Mariabeeldje dat vrolijk heen en weer danste, de naam van mijn jongste zusje die, nog geen drie jaar oud, met longontsteking en pleuritis in het Canisius-ziekenhuis lag, en we wisten natuurlijk niet wat er allemaal precies getroffen was door de bommen.
Het ziekenhuis niet, bleek toen we daar inderhaast heen gegaan waren. Maar we liepen daar wel in de weg, want inmiddels was de aanvoer van gewonden begonnen, ik herinner me mensen die chaotisch met brancards met gewonden trappen op en af renden.
's Avonds zagen we pas echt wat er gebeurd was: boven de binnenstad hing een rode gloed, als van een spectaculaire zonsondergang. En de volgende dag stonden de minuscule pagina's van het Nijmeegs Dagblad vol met overlijdensadvertenties. Tante Riek en haar zoon Wim van negen waren ook onder de slachtoffers.
Merkwaardig genoeg kon je een paar dagen later alweer met de tram dwars door de binnenstad; een deel van de puinbergen was opgeruimd, maar het meeste lag er nog.
Ik was vijf en wat vond ik er van? Niks eigenlijk. Ik accepteerde het als een fact of life, geloof ik. Later kwam de fantasie over de losse vingers en handen. Later, veel later.
In het boek getiteld ‘Nijmegen 1944, verwoesting, verdriet en verwerking’ dat vijf jaar geleden verscheen doet de schrijver, de historicus Joost Rosendaal een poging een verklaring te vinden voor het feit dat het bombardement vele jaren na de oorlog nauwelijks werd herdacht, en de laatste jaren weer wel. Hij reconstrueert de geschiedenis en komt tot de conclusie dat het bombardement de daarop volgende gebeurtenissen in Nijmegen als frontstad een zeer belangrijke en zwaar onderbelichte episode in de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog is gebleven. Er vielen ruim tweeduizend doden, (maar officieel is het getal nog altijd achthonderd), en vele woningen en andere gebouwen werden gebombardeerd of verwoest door brand.
In Nijmegen is de discussie jarenlang gegaan over de vraag: waarom bombardeerde een uit Duitsland terugkerend Amerikaans eskader een Nederlandse stad? Rosendaal weet het ook niet zeker, je kunt het een vergissing noemen, maar opzet ligt ook voor de hand. Ik denk dat een groot deel van de acties in oorlogen vergissingen zijn, zo kun je het ook zien.
Persoonlijk trof het boek mij wel degelijk. Bijvoorbeeld: veel meer mensen dan mijn zus en ik hebben die middag grote zilveren vogels laag uit het Westen zien aanvliegen. Volgens Rosendaal kunnen dat ook Duitse toestellen zijn geweest, maar ‘officieel’ zijn ze nooit erkend.
Hoe persoonlijk is zo’n boek voor de lezer? De kinderarts Peljak komt er in voor, hij was bij mijn geboorte (1938) aanwezig; hij kwam bij het bombardement om het leven, samen met zijn vrouw en vijf kinderen.
Dat maakt een geschiedenisboek toch anders. Heel anders.
Een groot deel van dit weblog is al eens eerder gepubliceerd.
________