Wat ik nu ga zeggen, is niet nieuw, ik heb het al zeker duizend keer gezegd en ik zeg het nu toch zeker voor de derde keer: ik heb niks tegen carnaval, behalve als het ontaardt in elkaar vanuit de loopgraven volstrekt doodernstig in de gaten houden om elkaar te kunnen betrappen op stapjes buiten de reglementen.
Prins carnaval haalt aanstaande zaterdag bij de burgemeester de sleutel op van de ‘stad’, en in plaats van dat hij als eerste maatregel alle regels voor drie dagen afschaft, treedt hij onveranderlijk op als een meedogenloze dictator, die desnoods zelf ook genadeloos wordt afgerekend op zijn optreden door een schimmig bestuurslichaam, de Raad van Elf, dat onbeperkte beslissingsbevoegdheid heeft en door niemand wordt gecontroleerd. En denk eraan dat deze mensen, die doorgaans in het normale leven van alledag weinig of niks in te brengen hebben, van die bevoegdheden gebruik maken.
Zoals de moslims na afloop van de Vastenmaand Ramadan een dol feestje vieren, zo was het bij de katholieken ooit gebruikelijk om de avond voorafgaande aan de zesweekse vastenmaand een zo chaotisch mogelijk verloop te laten hebben. De Veertigdaagse Vasten was een logisch gevolg van het feit dat er van de vorig jaar aangelegde wintervoorraden weinig over was. Op Vastenavond werd daar nog eens een flinke hap van genomen en over zes weken, ongeveer half april, dan begonnen akker en tuin weer eetbaars op te leveren. Wie een beetje de geschiedenis kent hoort de echo’s van oude lente- en vruchtbaarheidsfeesten: en wat de vasten betreft geldt een oud spreekwoord: een goeie haan, die is niet vet.
Het ‘moderne’ carnaval had zijn oorsprong uiteraard in de Vastenavond. Na het werk werden vette pannenkoeken gebakken en een vaatje bier aangeslagen; de dorpsgek kreeg een oud gordijn aan en een theemuts op zijn kop en werd tot prins benoemd; hij werd naar de burgemeester gestuurd om de sleutel van de stad te vragen, kreeg een enorme sleutel van karton mee en dan kon er tot middernacht duchtig gelachen worden om die gek die dat allemaal zo serieus nam. De volgende morgen allemaal gedwee naar de kerk waar de pastoor wel zorgde dat het stelletje weer in het gareel kwam met de alle lol de kop indrukkende toverformule: ‘gedenk, o mens, dat gij van stof zijt en tot stof zult wederkeren’.
Wat er sindsdien veranderd is, dat is dat je het niet moet wagen Prins Carnaval uit te maken voor ‘dorpsgek’, want dan is de boot, de Blauwe Schuit dus, aan.
Het is allemaal uitgedraaid op wat tegenwoordig normaal is: concoursen waarop het beste carnavalsliedje wordt uitgekozen, waarna men achteraf nog net niet naar de rechter stapt om de beslissingen van de jury te betwisten.
In Maastricht woonde ik eenmaal het Zaate Hermeniekes Konkoer op het Vrijthof bij: alle dronken muziekgezelschappen kregen natuurlijk de ‘urste pries’, want toen, veertig jaar geleden, wisten ze nog wat Vastenavond was: niks serieus nemen en uitsluitend ‘sjtomme kal’ uitkramen, wat heel gemakkelijk gaat als je onherkenbaar verkleed bent en een aantal biertjes op hebt; en niemand je iets kwalijk neemt zolang het geen moord en doodslag is.
Ik lees vanmorgen in de krant: ‘In Brunssum is ophef ontstaan nu de Karnavalsroad Broenssem de optocht regels heeft gewijzigd. Op Facebook wordt schande gesproken van het feit dat prinsen van verenigingen die niet bij de raad zijn aangesloten, niet in hun prinsenpak aan de stoet mogen deelnemen… alleen de stadsprins mag dat. Hij sluit traditioneel de stoet en mag als enige onderweg een nieuwe lading snoep (om rond te strooien vanaf de prinsenwagen, SB) laten aanrukken. ‘Dat is om te voorkomen dat hij wordt overtroffen door zijn collega’s. Hij blijft immers de stadsprins,’ zegt een woordvoerder van de optochtcommissie, vol dolle gein. In het reglement staat verder dat bij overtreding van de regels handhavend zal worden opgetreden en sancties zullen volgen. ‘Je moet een stok achter de deur hebben voor als het misgaat.’
Ben ik de enige die denkt dat het met carnaval juist eerst en vooral de bedoeling is dat het faliekant misgaat?