Van sport snap ik weinig. Van sportliefhebbers nog minder. Dus je kunt dit stukje net zo goed overslaan. Kan trouwens altijd: ik schrijf ze voor mezelf.
Bij voetballen begint het al: de 22 miljonairs op het veld hebben er steeds minder zin in, en verliezen daardoor – nou ja, niet alle 22 natuurlijk, hoogstens de helft. Dan lees je de volgende dag in de krant: na zes keer achter elkaar verloren te hebben, is de trainer ontslagen. Terwijl de trainer de enige is die niet verliest, denk ik dan met mijn pseudo-nuchtere hoofd. Ja, goed gezien: ik snap er niet alleen weinig van, ik heb er ook geen verstand van. Sterker nog: ik wist niet eens dat je verstand kon hebben van voetballen.
Ontkomen wij vervolgens niet aan een beschouwing aangaande de Olympische Spelen. De Olympische Spelen, de naam zegt het al, hebben iets goddelijks. Nou ja, niet overdrijven, maar de Spelen waren vanaf den beginne – althans: tijdens de Moderne Era – iets voor mensen van stand. Het was een baron die eraan begon, een Griekse kroonprins deed mee aan het Olympisch zeilen, Willem-Alexander was lid van het organisatiecomité dat als voornaamste doelstelling heeft: niks te organiseren maar iemand aan te wijzen die de Spelen moet organiseren. Koningen, dictators en presidenten mochten plechtig de Spelen ‘voor geopend verklaren’, waarna ze nog even in hun paradepakje op een standplaats hoog boven het publiek, zelf ook niet van de straat, een uurtje naar het strijdgewoel keken en zich dan terugtrokken in de Koninklijke Wachtkamer of hoe dat heet in die kringen, voor een souper, of desnoods een banket.
De Spelen waren van adel. En adel maakt het niet zo veel uit of anderen winnen (of verliezen), zijzelf hebben als motto: het gaat om het meedoen, en dat de besten mogen winnen.
Vandaar dat voetballen tijdens de Olympische Spelen pas na lang aarzelen werd toegelaten: baronnen, prinsen en koningen waren van het paardrijden, schieten, zeilen, schermen, worstelen en touwtrekken – en voetbal was voor het plebs.
De teloorgang van de Spelen is begonnen toen de voetballers eraan mee gingen doen, kun je achteraf wel zeggen. En toen de sporters beroeps werden uiteraard ook: baronnen, prinsen en koningen hèbben geld, ze praten er niet over.
Nu gaan ze tien kilometer schaatsen ook afschaffen. Ik vond dat nou net zo’n echte Olympische sport: hartstikke saai, het duurt per rit een kwartier zodat je pas na drie of vier uur weet wie de winnaar is, je kunt aan het schaatsen zelf niet zien wie gaat winnen, daar heb je een klok voor nodig die ook tienduizenden van seconden weet te onderscheiden – een ware koninklijke sport dus. Weg ermee. Alles voor de kijkcijfers.
Wat overblijft is het Spel Zonder Grenzen. Met beachvolleybal, halfpipe schaatsplankrijden, sterren dansen op het ijs, steilewandschaatsen, BMX en wielrennen. Ik adviseer Dick Passchier en Judith Bos, mits nog in leven, als spelleiders.
Ik voorzie zelfs een toekomst voor het Olympisch klaverjassen.
En dan weet ik nog wel een Limburgse sport die wat mij betreft óók mag meedoen en zeker spectaculaire plaatjes zal opleveren, die met name Willem-Alexander wel zal kunnen waarderen: priespoppe op ’n kepot vèrreke.
______