Hoe in een paar dagen je kijk op de geschiedenis, ik bedoel op de geschiedenis van Nederland van de laatste zeventig jaar, kan veranderen.
Kort samengevat wat je altijd min of meer gedacht hebt: toen we samen met de geallieerden de Duitsers in de pan hadden gehakt, begonnen we energiek aan de wederopbouw van het zwaar geteisterde land. Wij waren die babyboomers, weet je wel? Wij hebben het land vanaf de fundamenten wederopgebouwd, en intussen spaarden wij ons laatste korstje brood uit onze monden om ervoor te zorgen dat onze kinderen en kleinkinderen het beter zouden hebben dan wij.
In het boekenkatern van de Volkskrant zag in een samenvatting van een nieuw boek van Ad van Liempt, genaamd Na de bevrijding, de loodzware jaren 1945-1950. Van Liempt is een geschiedschrijver die lak heeft aan de vrome officiële geschiedschrijving, en het beeld dat hij oproept van de eerste vijf, zes jaar na de bevrijding, is nog aanzienlijk minder opgewekt dan we al gewend waren.
Want in plaats van ons te concentreren op de wederopbouw waardoor bijvoorbeeld iedereen een fatsoenlijk dak boven het hoofd zou krijgen, gaven we al die tijd miljoenen guldens per dag uit aan een jarenlange koloniale oorlog, die alleen maar kon mislukken, en dan ook mislukte – het land stond aan de rand van het faillissement en als de Verenigde Staten en de Verenigde Naties Nederland niet onder druk hadden gezet, waren we wellicht doorgegaan tot we erbij neervielen.
Daar stopt Van Liempt. Maar de geschiedenis ging door: nauwelijks bekomen van het verlies van Nederlands Indië werd Nederland getroffen door een ramp die duidelijk maakte dat er nogal wat schortte aan de verdediging tegen het water, waar we zo trots op waren. De jaren vijftig verstreken zo in keurige armoede terwijl het onmogelijk leek dat de woningnood ooit zou worden opgelost.
En toen kwam het schip met geld, door de vondst van de gasbel van Slochteren. Ergens las ik kort samengevat wat er vervolgens gebeurde: we maakten het geld op zoals een halve zool die per ongeluk de hoofdprijs in een loterij wint. De miljarden inkomsten uit de gratis ondergrond van Groningen maakten dat de opeenvolgende regeringen het gas gingen uitverkopen en de opbrengst met de knollen in de pot lieten verdwijnen. Weliswaar bleef de woningnood doorsukkelen en waren er nog altijd te lage dijken, maar regeren ging lekker makkelijk zo, de bomen groeiden immers tot in de hemel – we hadden gratis en voor niets een onuitputtelijke bron van inkomsten gevonden.
De jaren zeventig, tachtig en negentig verstreken in de zekerheid dat niet alleen de gasbel onuitputtelijk was, maar dat het inmiddels uitgevonden gratis geld de laatste mindere probleempjes zou oplossen, zoals een huis dat eeuwig meer waard werd en een salaris dat eeuwig doorsteeg. Om van de pensioenen nog maar te zwijgen.
We ontwikkelden ook een perfect doof oor voor probleempjes die bleven. Beleefd namen we kennis van de dalende bodem in het Noorden van het land, keken wel even op van de aardbevinkjes, maar ach, dat was niks bij wat de mensen in Italië en Iran geregeld meemaakten.
En toen was het crisis. Ineens wisten we dat het aardgas grotendeels op was, dat het gratis geld peperduur was gebleken en dat we de laatste zorgeloze zomer achter de rug hadden.
Ik hoor wel het voorbeeld van Noorwegen noemen, waar ze de baten van olie en gas op de bank hebben staan en alleen leven van de rente. Maar Noorwegen is een land dat acht keer zo groot is als Nederland met een inwonertal dat eenderde is van dat van Nederland; waar het eenvoudig vissen en jagen nog flink voorziet in het levensonderhoud en de rest van het land olie oppompt – en waar Hollandse pretenties ver te zoeken zijn.
Zeventig jaar kommer en kwel, dus. Een land dat zichzelf en zijn inwoners al die tijd voor de gek houdt. Hoewel: geschiedenis is ook maar wat je er zelf van maakt.
_______