Onderweg in de gierende wind, terwijl ik behendig de auto bijstuurde alsof ik op een zeilboot tegen de wind in laveerde, bedacht ik dat Kerstmis allesbehalve the most wonderful time of the year is. In de supermarkt zag ik de bergen ‘luxe’ vlees, die vanaf vanavond 17.00 het toppunt van overbodigheid zullen belichamen omdat de winkels morgen gesloten zijn en Tweede Kerstdag toch een beetje tweedehands kerstdag is, want dan kunnen we weer gewoon naar de Woonboulevard, zeker als de wind een beetje is gaan liggen.
De maracuja’s, papaja’s, cherimoya’s en carambola’s zien duidelijk de bui al hangen, want zelfs de nachtelijke bezoekers van de afvalcontainers van de supermarkt laten die de komende dagen links liggen, die zijn meer op zoek naar bloedworst en kant-en-klare boerenkool waarvan de uiterste gebruiksdatum inmiddels is verstreken.
Ongetwijfeld werd bij mijn ouders thuis het kerstdiner georganiseerd, al heb ik er totaal geen herinnering meer aan. Dat geeft meteen ruimte voor een romantische invulling – nog altijd mijn ideale kerstdiner is een zacht met tomaten, knoflook en salie gebraden konijn uit eigen hok met daarbij een salade van groene radicchio en goudgele polenta om de intens oranjerode saus mee te op te soppen. Ik begin maar niet een glas Chianti van de firma Spaletti te noemen want ten eerste kregen wij, kinderen, natuurlijk geen wijn en overigens kon je je een dergelijke luxe in de jaren veertig en vijftig, als ze al verkrijgbaar was, hoogstens eens in de twee jaar veroorloven.
En voor de rest was het voor een belangrijk deel fantasie – want hoe kwam je in hartje winter aan tomaten en radicchio?
Wat we óók niet hadden, was een kerstboom. In het Nijmeegse Willemskwartier werd een strikt onderscheid gemaakt tussen mensen die een kerstboom hadden – protestanten en andere heidenen – en mensen die een kerststal of kerstkribje in de woonkamer opstelden.
De kerstbomenmensen werden onderverdeeld in twee categorieën, te weten de mensen die een boom hadden met echte kaarsjes en beschaafde ballen in één of hoogstens twee kleuren, en de mensen die van de boom een enorme kermiszooi maakten – dat waren de bomen die mij natuurlijk het meest aantrokken, met glimmende vogeltjes, wiebelende kerstmannetjes, sterren en engelenhaar. De bezitters van die bomen waren gezelligheidsmensen die een borrel lustten en lid waren van ‘de moderne bond’, een eufemisme voor het NVV, of zelfs de communistische vakbond.
De kerststal was, vonden wij zelf, het zuiverste voorbeeld van een juiste kerstversiering: een uit berkenhout en stro opgetrokken miniatuurschuurtje met daarin gipsen gepolychromeerde beeldjes van de diverse protagonisten, als daar zijn: het kindje Jezus, Maria en Joseph, de os en de ezel, de speciaal midden in de nacht uit hun bed gekomen herders met hun schapen, de ster van Bethlehem en de direct na Kerstmis toe te voegen Drie Koningen met één kameel.
De beeldjes lagen het hele jaar per stuk in krantenpapier verpakt op de vliering. Toen mijn kleine broertje drie of vier jaar was, voltrok zich een drama: hij beet van alle beeldjes de kopjes af. Die werden er dan met de toen voorhanden inferieure lijm weer aangezet, ‘maar het mooie was er vanaf,’ zei mijn moeder berustend.
Nooit hebben mijn ouders toegegeven aan een rage die destijds ontstond, namelijk de vervanging van het kribje of stalletje door een grot van grijs grotpapier. Sommige mensen in de buurt grotten hun hele toch al minuscule woonkamer vol en hingen de aldus ontstane holen vol met kerstboomversiering; plus uiteraard de verplichte gipsen beeldjes.
Menigeen vond het eigen product zo mooi, dat het pas met Maria Lichtmis, 2 februari dus, mocht worden opgeruimd.
Ik was toen al zo praktisch dat ik dacht: het zou je een hoop moeite besparen als je het gewoon de rest van het jaar liet hangen cq staan.
______