Het boek is beter. Nee, het boek is anders. Maar eerst moet ik zeggen dat ik die ruim anderhalf uur monoloog van Helmert Woudenberg als deken Joep Haffmans geboeid naar hem heb geluisterd. Werd hij in die tijd echt Joep Haffmans? Ik weet het niet, al zagen we wel een zeer geloofwaardig beeld van een bijna ouderwets verknipte katholieke priester – ouderwets in freudiaanse zin, compleet met de anale en genitale fixaties van de veelgeroemde en versmade Weense psychiater, de grootheidswaan, de volstrekt narcistische persoonlijkheid die zich niet kan voorstellen ooit iets fouts of verwijtbaars te hebben gedaan – aan het eind, zoals Woudenberg zelf in een radio-interview zei: enkele uren voor zijn dood, komt hij tot de conclusie dat hij als een zondebok de woestijn in is gestuurd voor vergrijpen door anderen begaan.
Woudenberg heeft zich bij het schrijven van het toneelstuk gebaseerd op het boek In Gods Naam van Henk Langenberg en Maarten van Laarhoven, twee Limburgse journalisten. Het schrijven van het boek kostte Maarten van Laarhoven zijn baan bij het Limburgs Dagblad, omdat de hoofdredactie meende dat de journalist archiefmateriaal had gebruikt dat eigendom was van het LD.
De acteur gaat in zijn monoloog vrijwel volledig voorbij aan de cruciale rol die de vrouw ‘wier naam ik niet over mijn lippen krijg’ maar die natuurlijk Elvira Herczeg is, de vrouw met wie Haffmans die essentiële relatie had die hem over – en haar aan – de rand van de afgrond bracht.
In mijn bespreking van het boek eind 2011 schreef ik: ‘Maar de werkelijke hoofdpersonen van het boek zijn Joep Haffmans en zijn langjarige vriendin Elvira Herczeg. Een groot deel van de gedetailleerde beschrijving van hun levens, eerst los van elkaar, later gezamenlijk, laat zich desgewenst lezen als een medisch-psychiatrisch dossier. Je zou kunnen psychologiseren en dan geleerd psychiatrisch jargon gebruiken, je kunt ook zeggen: Haffmans is een patente gek, een leugenaar, een criminele chanteur, een ordinaire dief, een grootheidswaanzinnige; hij is spilziek, levensgevaarlijk. Elvira is het tragische slachtoffer van een jeugd die wordt overschaduwd door haar vader die Auschwitz overleefd heeft, en haar uitsluitend foute keuzes van mannen in haar leven, eerst in haar geboorteland Hongarije, later in Zuid-Limburg. Foute keuzes die haar zowel psychisch als lichamelijk zwaar hebben gekwetst, haar eenmaal bijna het leven hebben gekost.
Dit is niet typisch de geschiedenis van een vrouw die zich aangetrokken voelt tot het priesterschap van de geestelijke met wie zij een relatie begint. Dit gaat over de toevallige ontmoeting van twee mensen die als gevolg van de explosieve mix van hun karakters en voorgeschiedenis wel moet uitdraaien op een catastrofale ontknoping.’
Daar zou dus een toneelstuk voor twéé acteurs in hebben gezeten, maar daar heeft Woudenberg, zelf liefhebber van monologen (Jezus, Hitler, Fortuyn) niet voor gekozen. Het toneel stuk gaat over Haffmans zelf die, een goede fles Franse rode wijn bij de hand (en aan het eind ook leeg) zich weliswaar beklaagt, maar vooral rechtvaardigt: de geslachtsziekte die hij opliep vond hij een soort liefdesgeschenk waardoor je altijd aan je geliefde moest denken; het geld van de armenkas was van de kerk en dús van hem, de deken van Gulpen; de verplichting tot celibaat geldt voor een officieel huwelijk, niet voor buitenechtelijke seksuele relaties; en hij mocht dan veel geld voor zichzelf hebben gebruikt (naar verluidt twee miljoen euro) hij had ook de armen van Gulpen er wel degelijk van laten profiteren.
Dat alles brengt Woudenberg dus in zijn monoloog volkomen geloofwaardig over het voetlicht, steeds onrustiger om zijn stoel heen lopend naarmate hij ‘dronken’ wordt van de fles wijn, hij neemt daarbij geen toevlucht tot eufemismen maar spreekt gewoon van neuken en pik en kut, en vooral ook van stront en pis.
En het laatste woord is niet God Vergeeft, zoals de voorstelling heet, maar Godverdomme. En inderdaad.
Het Heerlense publiek luisterde muisstil, lachte enkele malen als Woudenberg zich een grap veroorloofde, klapte niet te gek lang en vertrok stilletjes naar huis.
Hij was me d’r eentje, Haffmans.
_______