Eigenlijk had het me moeten opvallen, dat het stil bleef; want de kerstdagen waren altijd wel zo’n moment dat Jan belde, Jan van der Zwaard, die op 23 december op 84-jarige leeftijd overleed. Hij praatte met een mooi bekakt accent, verontschuldigde zich altijd om het feit dat hij me stoorde, waarna ik hem bezwoer dat hij me helemáál niet stoorde, waarna steevast een filosofisch getint gesprek volgde waarin het transcendente een belangrijke rol speelde en waardoor ik vrijwel altijd geïnspireerd werd tot hogere gedachten zoals wel vaker gebeurt als ik iemand spreek die niet terugschrikt voor de grote woorden. Hoe zachtaardig hij feitelijk ook was.
Jan ontmoette ik toen hij nog medewerker was van de krant, ik meen dat hij tenniscorrespondent van de sportredactie was. Hij was toen nog in dienst van DSM en was daar een autoriteit op het gebied van transport van gevaarlijke stoffen. Een paar jaar geleden gaf hij blijk van een weemoedig verlangen naar de tijd dat hij, over een paar straten heen, de schoorstenen en koeltorens van de Staatsmijn Emma nog kon zien. Hij was een van de mensen die ervoor zorgden dat het stenen naambord van de mijn nu staat voor een pas gebouwd bejaardenhuis aan de rand van het terrein waar ooit de kolenmijn lag.
Maar ons eerste en ook laatste gesprek – ik heb het nu over een periode van zeker dertig jaar – ging over de tuin. Hij bewoonde in Treebeek een mooi vrijstaand huis met een lange voortuin en een betrekkelijk kleine achtertuin, die hij echter trots uitbreidde met een fikse lap grond waar hij zich ging uitleven. Er kwam een afgelegen tuinhuis voor feestelijke barbecues, hij plantte de tuin zodanig dat het stuk grond momenteel een duister woud is – zie de foto van Bing Maps hierbij, het huis van Jan is het nauwelijks zichtbare dak rechtsboven, de tuin is het woud links, dat doorloopt achter de tuin van de buren.
Hij vertelde me enthousiast over de bijzondere vogels die zijn stuk grond bezochten en als broedplaats kozen; de vogels waren zijn hartstocht, al deelde alles ‘dat groeit en bloeit’ in zijn affectie. De keren dat ik zijn huis en tuin bezocht zijn op de vingers van één hand te tellen, maar we verspilden dan geen tijd aan formaliteiten en gingen meteen op pad in die avontuurlijke omgeving.
Jan, chemicus van stiel, ontpopte zich ook als dichter en schilder, die weliswaar genoot van het leven maar tevens eraan leed. Het overlijden door een verkeersongeluk van zijn dochter, in 1977, heeft hij nooit helemaal kunnen verwerken. De laatste tien, vijftien jaar raakte hij in toenemende mate geïsoleerd doordat hij steeds minder mobiel werd en uiteindelijk zelfs, zo zei hij onlangs nog via de telefoon, nauwelijks nog zijn tuin in kon.
Aan het internet is Jan nooit begonnen. Het enige dat daar dan ook over hem te vinden is het wazige fotootje hierbij – Jan staat helemaal rechts.
En de vermaledijde vierbaans autoweg, het prestigeproject genaamd de Buitenring, geprojecteerd vlak langs zijn achtertuin, hoeft hij ook niet meer mee te maken.
________