Ergens las ik dezer dagen dat er duizenden boeken zijn geschreven over John F. Kennedy en de meeste verhalen van morgen, 22 november, zullen er wel over gaan waar je was toen je het nieuws van de moord, morgen vijftig jaar geleden, vernam. En hoe geweldig Kennedy was, als mens en als president.
Waar was ik? Ik zat in de huurkamer in het pand Van Broeckhuysenstraat 18 in Nijmegen waar ik toen woonde, het was kwart voor acht ’s avonds en ik luisterde naar de radio waar het nieuws gemeld werd.
Nog geen vijf minuten later zat ik op de fiets, voor de rit van nog eens vijf minuten naar de redactie van De Gelderlander, waar alle redacteuren inmiddels ook heen stroomden, ik nam als redacteur buitenland het heft in handen en maakte die nacht, en de nachten daarna, de mooiste pagina’s die ik ooit heb gemaakt. Het is jammer dat De Gelderlander niet mee doet aan het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek, anders kon ik warempel een paar van die kunststukken laten zien, met de voorpagina die vrijwel geheel bestond uit de foto waarop je de Lincoln Continental cabriolet ziet, met een beveiligingsbeambte staande op de achterbumper, en vagelijk de hoofden van Jacqueline Kennedy, kruipend over de kofferbak en John F., vermoedelijk al dood, achterin. En een paar dagen later die foto van Jackie met haar saluerende zoon John John, op de begraafplaats in Arlington, ook paginahoog, een formaat nooit eerder vertoond bij De Gelderlander en ik had de primeur.
Na afloop van die eerste nacht zaten we met de hele redactie in de wachtkamer op het tweede perron van het Nijmeegse station, de enige plek in de stad waar je ’s morgens om zes uur bier kon drinken – ik hoor nog hoe hoofdredacteur Louis Fréquin collega Yvonne Tiggeler, twintig lentes jong, aanmoedigde om ook bier te drinken: ‘Dat is goed voor het zog!’ Alle genoemden zijn dood maar ik niet, dus ik kan het vertellen.
Nou ben ik dus toch aan het doen wat ik niet wilde, namelijk zwijmelen over JFK.
Wat ik wel wilde, dat is wat er nog bestaat van de mythe van John Kennedy als Heilige en als Verlosser verder afbreken – maar dat doe ik uit pure bewondering van de man als manskerel.
De man was namelijk een womanizer, en wel een van grote klasse – hij had bovendien ruimschoots de gelegenheid om de daad bij het woord te voegen.
Hij moest plat gezegd, elke dag enkele keren van bil, het maakte niet zoveel uit met wie, al genoot een bekende filmster de voorkeur, als ze beschikbaar was, zo laten allerlei biografieën zich wel samenvatten. Dat werd goed georganiseerd: als Kennedy op reis was, zowel binnen als buiten de VS, was altijd minstens één vooruitreizende ambtenaar belast met het ‘huren’ van enkele ‘broads’ voor de president. Wat dat betreft staat Kennedy trouwens een trapje lager dan Mussolini, want die had gewoon bij zijn kantoor in zijn paleis in Rome een apart wachtkamertje waar zich elke dag vrouwen meldden die hij dan zonder veel omhaal op het matje voor zijn bureau een beurt gaf. Maar dit terzijde.
Johns broer Robert deed absoluut niet voor hem onder, geregeld waren ze samen in dezelfde (hotel)kamer met hun ‘broads’ aan de slag, als het zo uitkwam tekenden ze tussendoor nog wel eens een wetsontwerp, zonder zelfs maar uit hun ritme te komen. Naar verluidt had Robert kort na de dood van John een tamelijk intieme relatie met diens weduwe.
Over een en ander werd nauwelijks geheimzinnig gedaan. Meereizende journalisten waren er ook vaak getuigen van, maar schreven er nooit over: dat zou hen hun bevoorrechte positie in het gevolg van de president en zijn broer hebben gekost.
En o ja, er nog meer informatie, hoewel je die wat mij betreft met een korreltje zout mag nemen. Schrijver Truman Capote zei ooit: ‘Ik snap niet dat jullie die Kennedy’s zo sexy vinden. Ik weet heel veel van piemels, ik heb er van mijn leven de nodige gezien (hij was homo); als je alle pikjes van de Kennedy’s aan elkaar zet, heb je nóg niet één goeie. Ik heb Jack (John dus) vaak op bezoek gehad in Palm Beach, waar ik een hutje had met eigen strand, waar hij naakt ging zwemmen. Hij had absoluut niks! En zijn broer evenmin – ik snap niet hoe die aan al die kinderen is gekomen. En Teddy, die kun je helemaal vergeten.’
Se non è vero, e ben trovato, zou ik op dat laatste volledigheidshalve en voor de zekerheid willen zeggen.
Zo, en gaan jullie nu maar naar de vijftigjarendienst van jullie heilige.
______