Niet elke dag denk ik aan Simon Carmiggelt, maar toch vrij vaak. Dat is een gevolg van het feit dat hij toch de vader is van de menigte columnisten die tegenwoordig het internet, kranten en tijdschriften bevolkt.
In de jaren vijftig bezorgde ik een tijdlang Het Parool in Nijmegen, waarbij ik met de zesenveertig exemplaren vrijwel het gehele stadsgebied doorkruiste. Af en toe hield ik een exemplaar over en daarin las ik op pagina 3 rechts bovenaan het stukje genaamd Kronkel. Ik wist toen niet eens wie achter die titel schuilging: Simon Carmiggelt, Hagenaar, verzetsman en dagbladjournalist. Ik vond het stukje trouwens geen Kronkel, maar eerder nogal kaal recht op en neer.
Kronkel was dus een meneer (mevrouwen werkten toen nog niet bij de krant) die kennelijk weinig anders te doen had dan door de binnenstad van Amsterdam te zwerven en daar op te tekenen wat de Amsterdamse mens zoal placht te doen, te laten, te zeggen en vooral opvallend vaak te verzwijgen. Als ik aan Amsterdam denk, dan zie ik ook Carmiggelt voor me, die ik sindsdien vooral ken van dat monument aan de IJssel bij Rheden, en die ik me uiteraard ook herinner van de melancholieke toon waarop Carmiggelt, met bijpassend melancholisch gezicht, zijn stukjes op de televisie placht voor te lezen rond tien uur in de avond, in- en uitgeluid door In A Sentimental Mood, op de saxofoon gespeeld door John Coltrane.
Begin 1960 kwam ik terecht aan een bureau op de redactie van De Gelderlander in Nijmegen tegenover Herman Wehberg, die in die krant, ook rechtsboven op pagina 3, een dagelijks stukje schreef dat hij ondertekende met Nijdas. Iedereen op de redactie noemde hem ook zo. Hij werd wereldberoemd op het adres Hessenberg 18 in Nijmegen toen hij een serie nijdassen schreef over ziekte en sterven van zijn echtgenote – tegenwoordig iets heel gewoons, toen van een onbegrijpelijke openhartigheid.
De stukjes heetten entrefiletjes of cursiefjes en er waren nog andere namen; columns schreven ze toen alleen nog maar in Engeland en Amerika.
Ik schreef er zelf ook eens een, om te proberen of ik het kon, een natuurgetrouwe beschrijving van een scène uit een café aan de Hertogstraat in Nijmegen. Een jongeman die probeerde aansluiting te vinden bij een groep vaste drinkers aan de toog, maar hij had het verkeerde taalgebruik en verdedigde een verwerpelijk standpunt.
Die jongeman was ik natuurlijk zelf.
Daarna schreef ik nog een tijdlang een wekelijks stukje over radio, in de tijd dat televisierecensenten furore begonnen te maken.
Uit dat alles leerde ik dat het schrijven van een stukkie, zeker een dagelijks stukkie, zo moeiteloos leek als Carmiggelt het deed, maar dat alleen al het vinden van een geschikt onderwerp vaak een probleem was. Gewoon, omdat je, net als Carmiggelt, naar het gewóne leven wilde schrijven.
Pas toen iedereen verstand kreeg van politiek, van kunst, van literatuur, van film, mode en het opvoeden van kinderen en natuurlijk van manieren om mensen van vreemden bloede zo diep mogelijk te beledigen, toen werden de stukkies columns – en verdween ook de gebruikelijke vorm van een kolom, rechts bovenaan pagina 3.
Om in de stemming te komen beluisterde ik daarstraks nog eens een paar Kronkels op Youtube. Ja, het was houterig en zelfs gekunsteld.
Maar hij heeft het wèl uitgevonden, voor Nederland & Koloniën.
O ja, en gisteren zou hij honderd jaar zijn geworden, dat vergat ik bijna nog te vermelden.
________