Al weken kijk ik naar de discussie over de economie als een konijn naar het vuurwerk. Elke dag, nu al een jaar of vijf, roept een vooraanstaande, of minstens halverwege staande econoom wie wat fout doet en waarom, en zet zich daarna tevreden smakkend achter de gekookte tarbot.
Zo was er een Amerikaanse econoom die de Nobelprijs voor economie heeft gewonnen (het maakt heel wat uit wanneer dat was, dus kijk dat zelf even na) die riep: Nederland doet heel stom ‘Het Juiste’, België heel dwars het verkeerde en het resultaat is dat België er beter voor staat dan Nederland.
Hoewel er de laatste twee jaar in beide landen niets noemenswaardigs is veranderd, of het moest de jonge koningen zijn, meen ik me toch te herinneren dat Nederland samen met Oostenrijk, Duitsland en Finland twee jaar geleden nog tot de financieel-economisch braafste en verstandigste landen van de EU behoorden, en dat België destijds nog thuishoorde in het schamele troepje Griekenland, Spanje, Portugal, Italië en Ierland. Dus er klopt misschien toch iets niet bij de Amerikaanse Nobelprijswinnaar.
In de tijd dat ik op de hbs economieles kreeg, ontstond net het idee dat door massaal investeren door de overheid – in infrastructuur, woningbouw en defensie – volledige werkgelegenheid zou ontstaan en de mogelijkheid de gehele bevolking een behoorlijk inkomen te betalen, dat weer gul werd uitgegeven waardoor de economie verder groeide. Ik denk dat verstandig denkende mensen ook toen dachten: die groei kan natuurlijk niet eindeloos doorgaan, maar omdat bleek dat groei het enige middel leek om in rechte lijn richting economisch paradijs te gaan, haalde geen politicus en maar heel weinig economen het in hun hoofd een discussie te beginnen over de vraag of er geen veilig alternatief te bedenken zou zijn voor die eindeloos doorgaande groei.
Enkele tientallen jaren ging het ook fantastisch – loonronde op loonronde, bijna volledige werkgelegenheid en een vaag gevoel dat we de ideale maatschappij hadden bereikt. Dat een essentieel deel van de goedgeefsheid van de werkgevers werd ingegeven door angst voor het alternatief – een bevolking die de zijde zou kiezen van de Sovjet-Unie (ik vat kort samen) – dat weigerde iedereen onder ogen te zien.
Niet voor niets viel de geluidloze instorting waarvan wij pas in 2008 de gevolgen gingen voelen, rond 1990 al samen met het verdwijnen van het Rode Gevaar. Dat we er niets van merkten kwam doordat in de tussentijd de bankiers op grote schaal het gratis geld gingen uitdelen, uiteraard vooral aan zichzelf. Het was de grootste uitvinding van de twintigste eeuw: dat je feitelijke inflatie met groot gemak kon omzetten in harde knaken. Jan met de Pet had ineens niet alleen een tweedehands Opel Kadett, maar ook een tweede huis, en jaarlijks een vakantie op de Seychellen en een in Sankt Anton. De hypotheek verdiende intussen goud op de beurs, daar hoefde je niks aan te doen. Ja, kassa, natuurlijk. En zo nog het een en ander.
De hele maatschappij zoals wij mensen die duizenden jaren gekend hadden – de meeste mensen waren arm opdat weinigen rijk konden zijn – was verdwenen in het gat in de hand van creatieve bankiers. Van Kooten & De Bie voorzagen het al in de jaren tachtig: Geen gezeik, iedereen rijk.
Alsof de Staatsloterij plotseling op elk heel lot de honderdduizend uitkeerde. Ik weiger te geloven dat degenen die de toverachtige contractconstructies van Dirk Scheringa ondertekenden met hun eigen bloed en daardoor opeens rijk waren en alleen nog maar rijker konden worden, niet ergens in hun achterhoofd vermoedden dat dit niet kon kloppen.
Maar nu het piramidespel uit is, hebben we niet erg veel goesting om zonder jas het warme haardvuur te verlaten en de natte kou van de realiteit in te gaan.
Het zal toch moeten.
Want welke schitterende oplossing er ook bedacht wordt: de enige stabiele realiteit is dat de meeste mensen arm zijn en een paar rijk.
Het leukste dat we kunnen doen, is er ons aan vergapen.
_______