Probleem: naast mijn tuin is een gemeentelijk plantsoen, een grasveld omzoomd door ‘perken’ waarin een jaar of vijfendertig geleden zogenaamd ‘bosplantsoen’ is uitgezet. Bosplantsoen bestaat uit een aantal soorten bomen en heesters die samen een bos (kunnen) vormen, en dat doet door jaarlijkse dunning waarbij uiteindelijk enkele grote bomen overblijven. Het idee om dat te doen op terrein dat direct grenst aan particuliere tuinen is natuurlijk tamelijk ongelukkig omdat onvermijdelijk de overblijvende bomen meters over de privétuinen heen gaan hangen.
De eerste jaren ging de gemeente trouwens ietwat eigenaardig te keer: de stukken ‘bos’ werden om de drie, vier jaar volledig kaalgeslagen, waarna de bomen en struiken de kans kregen weer een paar jaar op te groeien. Voordeel: het ‘overhangen’ bleef zo uit. Oorzaak: de gemeente zet bij het werken in de ‘groenvoorzieningen’ mensen in, die nog geen tomaat van een kerstboom kunnen onderscheiden en dus ook niet kunnen zien welke gewassen helemaal weg kunnen en welke je ongemoeid moet laten, wil je er iets decoratiefs van laten worden. Oplossing: alles kaal.
Maar zelfs die ‘deskundigen’ bleken op een gegeven moment te duur en dus is er nu al vijftien jaar niets meer gedaan, buiten grasmaaien, zo te horen met behulp van een omgebouwde F-16. De perken met bosplantsoen zijn in die tijd uitgegroeid tot een geweldig oerwoud, waarin ook uit tuinen ontsnapte planten zoals de woeste klimpant Akebia, een vrolijk lied meezingen. Weliswaar zitten we daardoor lekker beschut voor de Noordenwind, maar jaar na jaar groeit de dreigende schaduw van de overhangende takken over een groter deel van de tuin.
We wonen in een moderne gemeente en dus kun je via de website aan de afdeling ‘Groen’ melden dat je last hebt van de gemeentelijke groeisels en of ze er iets aan kunnen doen. Twee dagen later: telefoon. Een ambtenaar meldt zich, hij heeft de situatie in ogenschouw genomen en heeft beslist dat hier iets aan gedaan moet worden.
Enkele dagen later stopt er een auto van de gemeente Landgraaf voor de deur, twee heren halen kordaat kettingzagen aan lange stokken te voorschijn en beginnen hun zegenrijk arbeid: al gauw is er een mooie gang achter mijn heg gekapt.
Alleen: boven de drie meter hangen de takken van de bomen nog gewoon meters over de tuin. ‘Dat laten jullie toch niet zitten, zo?’ informeer ik. ‘Jawel,’ is het antwoord, ‘want daar kunnen wij niet bij.’ ‘Jullie kunnen wel een ladder van mij lenen,’ bied ik gul aan. ‘Wij mogen niet op ladders werken,’ is het antwoord. De heren vertrekken, mij in verbijstering achterlatend. Ze mompelen nog wel iets dat ze wellicht ooit zullen terugkeren voor de wintersnoei.
Dat was vóór de middag. Na de middag verschijnt er weer een autootje, ditmaal van het Werkvoorzieningsschap Oostelijk Zuid-Limburg. Drie man, ditmaal. Ik kijk door het raam en zie de voorman bedrijvig heen en weer lopen. Dan neemt een van zijn maten de kettingzaag ter hand en voor ik kan ingrijpen staat hij al te raggen in het struikgewas van mijn tuin.
Ik loop naar buiten en leg uit hoe het zit: dat hun collega’s van gemeente al zijn geweest, en ik spreek de hoop uit dat de jongens van WOZL hun karwei wellicht komen afmaken. ‘Hebben jullie een ladder?’ vraag ik nieuwsgierig. ‘Wij mogen niet op ladders werken,’ klinkt de mantra van de groenvoorziening. Ik zie dat de voorman precies hetzelfde formulier in de hand heeft als zijn collega’s van die ochtend.
Degelijk werk: twee afzonderlijke ploegen zijn zonder van elkaar te weten aan de slag, met het oog op mijn welzijn.
De voorman is licht verbijsterd, overweegt mogelijk even mij de schuld te geven van het misverstand en vertrekt onverrichterzake.
Als het weer opknapt, dezer dagen, dan zet ik zelf wel even de ladder tegen een boom.
Want als ik val, dan in ieder geval niet onder de ARBO-wet.
En bovendien ben ik een eigenwijze oude man.
_________