‘Kent iemand de prijzen die betaald worden voor foto’s, zowel voor een fotoreportage, als een foto bij een artikel?’
Vraag die gesteld wordt op het discussiedeel van Dutch journalists, editors en copywriters van LinkedIn. Daar praten we tegenwoordig ook Engels, maar dit terzijde. Het antwoord laat op zich wachten, dat geeft me gelegenheid eens wat oude avonturen op te halen.
De vraag is al zo oud als de fotojournalistiek zelf. Veertig jaar werkte ik bij dagbladen, waar het de regel was dat schrijvende journalisten niet alleen niet kónden fotograferen, dat ook niet mochten, maar zelfs niet wilden: de foto was een hinderlijk element dat maakte dat je artikel korter moest. Maar aan de andere kant: foto’s werden geleidelijk aan onvermijdelijk, bovendien had de persfotograaf meestal een eigen auto en de journalist niet, en dus fungeerde de fotograaf tevens als chauffeur van de journalist.
De fotograaf was ook vaak niet in vaste dienst bij de krant, maar werd per stuk betaald. De onderhandelingen met contractfotografen over de tarieven trokken een zware wissel op de handigheid van de hoofdredacteur, want als je niet uitkeek gingen de fotografen er vandoor met tónnen, die de hoofdredacteur liever had besteed aan een reis naar Hongkong of Ecuador, ik noem maar een paar zijstraten. Daar nam hij een plaatselijke persfotograaf in de arm, want journalisten wisten van niks, konden nauwelijks een scherpe foto produceren van hun eigen kroost. En waren daar zelfs een beetje trots op.
Op de redactie deden geweldige verhalen de ronde over de enorme bedragen die de contractfotografen zodoende maandelijks op hun bankrekening zouden aantreffen, want vooral bij de regionale kranten nam het aantal gepubliceerde foto’s hand over hand toe – ook vóór het internet waren we al aan het visualiseren. De fotografen keken wel uit en hielden de juiste bedragen zorgvuldig vóór zich.
Als je ze tegenwoordig tegenkomt, zijn ze wat breedsprakiger: er is nauwelijks nog droog brood te verdienen met de regionale fotojournalistiek. Ondanks dat ze – niet ten onrechte – van mening zijn dat zij de betere foto’s maken, zijn de (hoofd)redacteuren meer dan ooit op de penning, gaan nauwelijks meer naar enig interessant buitenland (daar zitten al even onderbetaalde correspondenten) en als ze dat wel doen, maken ze zelf de foto’s, de meest vooruitstrevende zelfs met de telefoon en leveren ook gelijk een videootje.
Ik maak ook zelf de foto’s voor mijn huis-aan-huisblad. Maar de meeste foto’s die daar in staan, worden aangeleverd door degenen die hij bijbehorende stukje over de avonturen van hun pingpongclub beschrijven. Op die foto’s staan de pingpongers met zijn tienen naast elkaar in de lens te lachen, ze hebben vaak rode oogjes en geen voeten maar wel een stuk systeemplafond, en ze zijn onveranderlijk alle tien opgetogen dat ze in de ‘krant’ staan. Waarmee het woord bewaarheid wordt van de wijnhandelaar die van de ene dag op de andere directeur van de krant werd: ons streven moet er op gericht zijn dat elke abonnee ooit met zijn foto in de krant komt. Door het snel dalen van het aantal abonnees gaat dat streven binnen afzienbare tijd in vervulling.
De jongens van de krant zie ik tegenwoordig, met het opschrijfboekje in de broekriem geklemd, bij elke gebeurtenis in de weer met de iPhone, voor foto’s en video’s die later op de website van de krant terug te vinden zijn. Daar blijkt toch steeds weer dat het allebei een vak is: fotograaf en cameraman.
Maar helaas vraagt niemand vraagt tegenwoordig nog naar de tarieven. Fotografie is gratis.
En down the drain.
_______