Op Wikipedia staat ergens dat Simon Carmiggelt ‘columns’ schreef. In het hele lemma worden die ‘stukjes’ cursiefjes genoemd, de naam die deze journalistieke nevenproducten lange tijd hadden. In de jaren zestig, toen ik in de journalistiek ging werken, was het cursiefje geen exclusief domein meer van Carmiggelt. Bij de krant waar ik toen werkte, De Gelderlander in Nijmegen, schreef kunstredacteur Herman Wehberg onder het pseudoniem Nijdas een dagelijks cursiefje. Nogal veel indruk maakte zijn serie cursiefjes over ziekte en sterven van zijn echtgenote, die de lezers van de krant enkele weken of maanden in zijn greep hield.
Toen de wereld nog overzichtelijk was schreven journalisten nieuwsberichten en reportages. Daarin werden interviews verwerkt, als dat te pas kwam. Echte lange interviews kwamen er pas toen bijvoorbeeld Vrij Nederland het voorbeeld had gegeven. Naast deze vormen van nieuws – berichten, reportages en interviews – was er ook ruimte voor commentaar op het nieuws; dat werd meestal geschreven door een journalist die verstand had van het onderwerp waar het nieuws betrekking op had.
Daarnaast was er het prerogatief van de hoofdredacteur om hoofdartikelen te schrijven, het woord zegt het al. De hoofdredacteur werd geacht overal verstand van te hebben en schreef dus over alles. De meeste lezers – en ook wel de redacteuren van de eigen krant – vermeden zorgvuldig het lezen van de hoofdartikelen. Met één uitzondering: Laurens ten Cate, hoofdredacteur van de Friese Koerier. Zijn stukken verschenen op de voorpagina van die krant en hadden veel fans, met name in journalistieke kring.
Columns bestonden toen al lang, en waren een Amerikaanse uitvinding. Tot in deze eeuw had bijvoorbeeld The Wall Street Journal elke dag een fraai geschreven column in het midden van de voorpagina, die inderdaad een hele kolom lang was. De inhoud varieerde sterk, soms was het een feitenrelaas, soms half interview, soms eenvoudig de mening van de columnist. Een columnist was gewoon een journalist die veel gezag had onder de lezers van de krant.
Nog altijd zeer gezaghebbend zijn Maureen Dowd en Thomas Friedman van de New York Times.
Ook uit Amerika kwam de humoristische column, ik noem Dave Barry van de Miami Herald en Andy Borowitz die op internet (en op het podium) begon en tegenwoordig in The New Yorker schrijft. De vader van het genre is ongetwijfeld Art Buchwald, oa. Washington Post – ik heb aan hem wel een voorbeeld genomen, hoewel ik dat nooit zal bekennen: ik houd het voor mezelf op Simon Carmiggelt als voorbeeld ( ik deed in het begin van de jaren zestig al pogingen) en uiteraard op Jan Blokker.
De humoristische column uit de VS was ongetwijfeld het voorbeeld voor een groot aantal Nederlandse navolgers, die sinds een aantal jaren columnisten worden genoemd. Niet allemaal hebben ze een of meer herkenbare voorlopers.
Sylvia Witteman, bewonderaarster van Simon Carmiggelt, schrijft met name sinds haar terugkeer uit de VS stukjes in zijn stijl, waarvoor observaties van mensen op straat, in de supermarkt, op feestjes en in cafés belangrijke inspiratiebronnen zijn. Zij schrijft nog altijd over haar kinderen, een apart genre waaraan ik me ook wel bezondigd heb, maar het is een tijdelijk genre, het stopt namelijk op het moment dat de kinderen zeggen: zeg, houd jij daar eens mee op, ik krijg er last mee, op school.
Rond de eeuwwisseling is het waarschijnlijk gebeurd dat men hier te lande de geinige, venijnige, polemische stukjes van journalisten naar Amerikaans voorbeeld columns is gaan noemen, waarbij de voorgeschreven lengte, een krantenkolom, allengs werd verlaten. De stukjes die ik in 1998 en 1999 dagelijks schreef in het Limburgs Dagblad heetten al ‘columns’, al waren ze maar 250 woorden lang.
Inmiddels zijn we aangeland in de grote Columnistische Oceaan waarin Nederland lijkt onder te gaan, mede doordat de meeste columns op internet verschijnen en daarmee iedereen columnist is of minstens kan zijn.
De meeste stukjes tellen dus tussen 250 en 400 woorden. A.L. Snijders heeft wegens de korte bondigheid van zijn stukjes in de VPRO Gids al de Constantijn Huygensprijs gekregen. Helaas hoort hij formeel niet tot de gelederen van de columnisten, want hij noemt zijn stukjes zkv, zeer korte verhalen.
Dit stuk is dat zeker niet. Het telt bijna 700 woorden.
Dat is een hele kolom voor een krant in broadsheetformaat.