Degenen die nu al voor de tv zitten om naar de Tour de France te kijken, hebben daardoor geen gelegenheid dit stukje te lezen en dat is maar goed ook.
Want ik geloof er niks van dat er niet meer gedoopt wordt. Het gaat gewoon gewiekster. Iets met nano, denk ik. Ik geloof er niks van dat de donkere wolk boven de Tour die Armstrong heet nu weg is. Ik geloof er niks van dat de deelnemende wielrenners nu elkaar voorrang gaan geven en halverwege de rit samen een copieuze lunch tot zich nemen in een twaalfsterrenrestaurant en tijdens het dessert arm in arm deinend samen de Marseillaise zingen, waarna ze even gaan legge, alvorens weer op de fiets te stappen en de koers af te maken.
Ik geloof zelfs niet eens dat er nog een Ronde van Frankrijk bestaat. Sterker nog: na het doornemen van een pagina of vijf over dit wielerevenement weet ik het zelfs zeker. Daarvoor hoef je niet eens al die verhalen te lezen en alleen maar naar de onvermijdelijke bijgeleverde kaart van Frankrijk te kijken: hier en daar een etappetje en dan nog een diagonale rit naar het Noordwesten (of het Zuidoosten, ik zie zo gauw de richting niet) door een deel van Frankrijk dat barst van de kastelen.
De columnisten van de Volkskrant vechten nog een beetje door in hun ruzietje en het enige dat het oplevert is dat ik het boek Ventoux van Bert Wagendorp, toch een van de betere columnisten, niet ga lezen. En dat wegens zijn opvattingen aangaande de dodelijke combinatie ‘jongens onder elkaar’ en ‘bergop fietsen’, want daar schijnt dat boek ook over te gaan.
Ik was altijd een buitenbeentje, ik had nauwelijks vrienden en betreurde dat ook niet en toen ik puberde had ik verstandige gesprekken met meisjes. Ik begreep ook nooit de collega’s op de krant die niks moesten hebben van kroegbezoek in gemengd gezelschap. Hengstenbal, dat was je ware – ongegeneerd bier hijsen, over de krant lullen en schuine bakken vertellen zonder de vermanende blikken van het vrouwvolk dat ook nog vroeg naar bed wilde want de koters waren morgen vroeg weer op.
Ik leerde ook pas fietsen toen ik vijftien was, nadat ik jarenlang gepostuleerd had dat fietsen niet de bedoeling van de schepping geweest kan zijn.
Ik dwaal af. Corsica, dat lekker naar rozemarijn en tijm ruikt, is een ideaal land voor motorrijders, er is geen meter rechte weg te vinden en ze gaan alleen maar óf omhoog óf omlaag. Dat doet me denken aan een ander artikel dat ik las en dat gaat over de vraag waarom er eigenlijk geen aparte trui is voor afdalers. Ik zou het niet weten, maar toen ik nog wel eens naar de Tour keek, wendde ik altijd de blik af als ik zag hoe zo’n waaghals, met zijn hoofd onder de stang van de fiets, over zo’n weg vol haarspeldbochten naar beneden denderde, als het ware, indachtig de uitspraak van Wim van Est: Zeventig meter viel ik diep, mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep.
Ook toen was er dus al reclame in de Tour. Maar de Tour was toen ook echt een Ronde van Frankrijk, je stapte in Parijs op en je kwam, zonder van de fiets af te komen, weer in Parijs aan. Fietse fietse fietse en toen waren we er, aldus de bekende filosoof Woutje Wagtmans. (Kan ook Wim W. zijn geweest.)
Bij een volgende gelegenheid bespreken we Mart Smeets, net als ik een rare oude man die dus al mijn sympathie heeft.
Ferry Mingelen trouwens ook.
_______
Laatste reacties