Destijds noemde iemand in mijn kennissenkring Le Sacre du Printemps, een compositie van Igor Strawinskij ‘Het gesakker in de lente’, en helaas kreeg ik noch in mijn familie, noch in bredere kennissenkring, noch in de kring van mijn collega’s enig begrip voor mijn voorkeur voor dit orkestwerk dat eigenlijk een ballet was. De meeste vonden het te modern, er was er een, Frits G., componist van elektronische muziek, die het ‘ouderwets’ vond.
Voor mij was het een eerste kennismaking met de moderne muziek, ik was 21 of 22, ik had al een tamelijk lange geschiedenis achter de rug met de jazz – cool en west coast met name, en dan vooral Art Blakey en Miles Davis enerzijds en The Modern Jazz Quartet anderzijds, waarvoor ik ook al de handen niet op elkaar kreeg – en de klassieke muziek was voor mij begonnen met Helène Nolthenius en de schoolradio, die voor altijd Eine kleine Nachtmusik van Mozart in mijn geheugen had geprent toen ik 12 jaar was. Daar was al snel de Notenkraker Suite bij gekomen en de Toccata en Fuga in D van Bach en het Eerste Pianoconcert van Tsjaikovskij en van alles van Chopin en natuurlijk het vioolconcert van Beethoven en het pianoconcert van Grieg.
Ik kocht een dik boek met een stuk of twintig lp’s die samen een inleiding tot de klassieke muziek vormden – er zat een symfonie van Brahms in en de nog altijd onsterfelijke symfonie van César Franck, en… Le Sacre du Printemps.
Dat laatste stuk kon niet anders dan keihard maar onvervormd ten gehore worden gebracht, en dat kon dus nergens. Bij mij thuis was er geen denken aan, de enige platenspeler in huis mocht ik er niet voor gebruiken en ook bij mijn toenmalige vriendin thuis werd het afspelen van de lp niet naar waarde geschat.
In die periode werd aan de Hessenberg in de Nijmeegse Benedenstad gewerkt aan een nieuw gebouw waar redactie, directie en administratie van De Gelderlander in gehuisvest zou worden. De toenmalige directeur van het bedrijf A.A.V. (André) Tummers kreeg vermoedelijk geen bonus mee naar huis, maar wel in het nieuwe gebouw een bijna surrealistisch patserig kantoor, waarvan een ingebouwd en in geurige zeldzame houtsoorten gedacht bureau het stralende middelpunt vormde.
Tummers was muzikaal, althans, hij bespeelde het spinet en hij had in het kantoor dus een toentertijd state of the art geluidsinstallatie laten inbouwen.
Toevallig kwam ik erachter dat je ’s nachts vanaf de redactie heel gemakkelijk in dat kantoor kon komen, dat nog niet helemaal klaar was. Kortom, wekenlang draaide ik elke nacht Le Sacre du Printemps op die sublieme installatie en om me helemaal te kunnen concentreren op die sensationele, knetterende, tegen de borst stuitende muziek ging ik languit op het hoogpolig kamerbreed tapijt liggen, de ogen gesloten en de armen en benen gespreid.
Ik werd daarbij nooit betrapt en ik kan sindsdien de complete Sacre keihard meebrullen.
Ik doe dat nog wel eens als ik alleen thuis ben, bijvoorbeeld de versie uit 2002 van Pierre Boulez in een circus met paarden. Of zoals vanmiddag in de auto, Klara zond de Sacre uit en dat was precies goed: op de honderdste verjaardag van de première die bij het conservatieve Parijse publiek zoveel verontwaardiging teweeg bracht. Nooit meer heeft de modernste muziek een dergelijke sensatie veroorzaakt (ik heb het natuurlijk niet over Tiësto of zo). hoewel ik zelf pleeg te zeggen dat ik het Concert voor Orkest van Bartok het allermooiste vind.
Of, heel ordinair, de 1812 Festival Ouverture. Maar daarvoor een andere keer meer.
_______
Op het plaatje is de voorgevel te zien die begin jaren zestig werd vervaardigd voor het gebouw van De Gelderlander. Al net zoiets protserigs, een zeldzame steensoort, een vermaarde graficus en beeldhouwer kwam er aan te pas – het was de tijd waarin kranten zich nog net zo onmisbaar waanden in de maatschappij als tegenwoordig ziekenhuizen en banken. Ik begrijp dat pas sinds betrekkelijk kort de gevelplaat weer op die plaats hangt, aan een nieuw gebouw, en dat het geheel door de gemiddelde dekselse Nijmegenaar wordt aan geduid met ‘stottergevel’. Volgens mij is ‘stotteren’ in het Nijmeegs trouwens ‘täötele’.
________