Jullie zijn van mij gewend dat mijn concentratieboog een slap loshangend draadje is dat niet te spannen valt en dat ik dus van de hak op de tak spring. Figuurlijk dan, want ik vrees dat ik door daadwerkelijk van de hak op de tak te springen al spoedig in een terminale verpleegkliniek zou belanden waar een aantrekkelijke verpleegkundige me, tijdens het opschudden van het kussen en het met de lange nagel tikken tegen het infuus, zou voorstellen ‘zullen we u maar uit uw lijden verlossen?’ En dan moet je toch ter plekke een beleefd antwoord verzinnen waardoor ze zich niet geschoffeerd voelt.
Dit wordt namelijk mijn vierde stuk over het Koningslied en het wordt, ik waarschuw maar vast, een psychosociale uitstap in de ethnosocioscopie.
Voor dit type onderwerpen opende een aantal weken geleden alweer Michael Schaap van de VPRO mij de ogen in zijn rol van Hokjesman. Net als in die serie verplaatsten de gebeurtenissen rond het Koningslied ons op krasse wijze naar het discussieforum waar de stelling luidt dat nationalisme een nergens op gebaseerd postulaat is en dat, om maar eens een onverdachte bron aan te halen (Máxima) de Nederlandse identiteit helemaal niet bestaat. Waarbij ik dan meteen even een uitzondering wil maken, te weten voor de neringdoende middenstand die, teneinde de omzet en daarmee de winst te maximaliseren, zich graag tot de gehele natie die eensgezind heur liefde voor het Huis van Oranje in klinkende munt wil omzetten.
Tot die neringdoende middenstand mogen wij ook Joop van den Ende rekenen die gisteravond live op tv riep dat het Koningslied van John Ewbank prachtig was en perfect in orde: het stond namelijk op nummer één op de hitlijst, en Matthijs van Nieuwkerk kon maar ternauwernood voorkomen dat hij er de naam van de internetwinkel bij noemde waar de hit voor slechts 99 cent te downloaden was.
Nederland bestaat uit hokjes waarin alle mogelijke varianten op die ene fameuze diersoort genaamd Homo sapiens apart zijn opgeborgen en zich onder elkaar vermenigvuldigen. En dat voor een groot deel zonder te beseffen dat aan de andere kant van de dunne kartonnen schotjes zich weliswaar exemplaren van dezelfde diersoort bevinden, maar dan toch van elkaar verschillend als poedels, herders, schnauzers, chihuahua’s en Deense doggen. Je kunt ze met elkaar kruisen, maar van harte gaat het meestal niet.
Als je het toch probeert – door op grond van in jouw kring perfecte normen en waarden een lied samen te stellen waarin zowel Regen en Wind als de W van Stamppot voorkomen – dan merk je ineens dat aan de andere kant van het karton geheel andere normen en waarden in acht worden genomen, met name waar het grammatica en spelling der Nederlandsche taal betreft. Maar ook voor de vraag voor wie er een standbeeld moet worden opgericht, voor Gerrit Komrij of voor Pim Fortuyn. Als je tussen die twee zou moeten kiezen.
Net als in de hondenroedel ontstaat door die onnatuurlijke menging van verfijnd intellectualisme enerzijds, en van ‘van je hela hola’ anderzijds, veel herrie en krakeel.
Hetgeen dan weer grotelijks bijdraagt aan het voortschrijdend inzicht dat de natie geheel is opgebouwd uit groepjes met eigen voorkeuren: de een bemint de Hokjesman tederlijk, de ander het Scheveningse fenomeen Barbie.
And never the twain will meet.
Als de leden van het Nationaal Inhuldigingscomité dat hadden beseft, waren ze er nooit aan begonnen.
______