Typisch zo’n onderwerp waar je niks van kunt maken: het cassettebandje. Maar het bestaat vijftig jaar, de maker leeft nog en niemand gebruikt het meer, dus mooi werk om als oude nostalgicus nog eens naar te kijken.
Ik gebruikte de cassetterecorder vooral als hulpmiddel bij het maken van interviews. Nee, ik nam dus niet het hele gesprek op om het nadien uit te tikken: van een beetje interview krijg je dan 36 A4tjes gegrom en gehakkel met uitsluitend half afgemaakte zinnen, terwijl je weet dat je maximaal twee A4tjes geplaatst krijgt in de krant, want er moeten ook nog hinderlijke koppen en foto’s bij en dat lijkt me voor moderne journalisten helemaal frustrerend, met die kleine tabloidpaginaatjes. Ik gebruikte de band om te kunnen checken wat ik schreef in het artikel, uitgaande van mijn aantekeningen. Het was op die band nog een heel gezoek om de passage te vinden waar ik naar zocht, als ik eens even precies wilde weten wat er nou eigenlijk gezegd was. Waarna ik dat ook weer kon stileren.
Ik herinner me één geval waarin ik nauwelijks aantekeningen maakte en blij was dat ik de bandjes had die door een gedienstige konden worden uitgetikt: het interview met Pierre Huyskens, Huyskens Piet voor zijn vrienden, vlak nadat hij hoofdredacteur van het Limburgs Dagblad was geworden. Dat interview duurde van drie uur ’s middags tot tien uur ’s avonds en in die tijd dronken Piet, fotograaf Frans en ik twee flessen whisky leeg; we konden nog prima rijden maar in die toestand een interview uittikken, dat kon de vorige generatie nog wel, maar wij al niet meer. Later is het aurorijden er ook aan gegaan. Wij degenereren in hoog tempo, maar dit terzijde. De volgende dag maakte ik van die fameuze 36 velletjes een handzaam interview van duizend woorden dat nog altijd staat als een huis.
Ik heb ook nog een cassettebandje dat ik liet meelopen tijdens een door reisbureau Neckermann georganiseerde trip naar Zuid-Oost-Azië, waar de crème de la crème van de Nederlandse reisjournalistiek de hoeren bezocht in Bangkok en ook op zoek ging naar de lichte dames in Jakarta. Neckermann macht’s möglich. Op het toen gemaakte bandje is nog glashelder te horen dat laatstgenoemde dames er geen doekjes om wonden: ‘This is plenty fuck-fuck,’ riep er een. ‘Short time twenty thousand’. De transactie werd in het naburig struikgewas afgewikkeld. Neem ik aan: ik moest immers de opnamen maken.
En dan was er de tuinman in de botanische tuin in Bogor, die nog een leuk soort Nederland sprak. ‘Dit die kapokboom,’ hoor ik nog altijd. ‘Die from Kjoeba.’ En de verkeersgeluiden van Jakarta, zoals opgenomen vanaf de zevende verdieping van hotel Indonesia, het was zes jaar na de uitvinding van de cassette en het bandje is nog glashelder – op de achtergrond hoor je vanuit de hotelkamer de tv-reclame voor Lux zeep: ‘Sabun Lux, sabun bintang bintang pillem.’
Maar het leukste is uiteraard het gekreun en gesteun van de achtereenvolgende eigen baby’s, eindeloos wachten tot het kind eindelijk ‘kojje kojje kojje’ wilde zeggen, of anders ‘jurre jurre jurre, ’ of simpelweg ‘beeeeh.’
Vanaf 1977 ging dat op dat geborsteld roestvrijstalen, schitterend vormgegeven recordertje van Sony, de TC-150, heerlijk zwaar op de hand en na ruim dertig jaar nog altijd perfect in orde. Nog met een echte potentiometer!
Er is tegenwoordig veel moois aan techniek op de markt. Maar iets dat dit kan evenaren, ho maar. Jammer dat er dat primitieve bandje in zit.
__________