Morgen is het alweer zestig jaar geleden, de Watersnoodramp van 1953, die een eigen hoofdletter heeft. Op het moment dat ik dit schrijf vertoont de tv de film De Storm van regisseur Ben Sombogaard, waarvan mij vooral Sylvia Hoeks is bijgebleven.
Op 31 januari 2003 schreef ik op dit weblog: ‘Het jaar 1953 is minimaal vijfduizend jaar geleden… Tegenwoordig staan vijf cameraploegen elkaar te verdringen als na een regenbui gedurende de daarop volgende nacht een plasje water is blijven staan. De Zilveren Camera gaat al bij voorbaat naar degene die een stemmige foto maakt van de weerspiegeling in dat water van het van verdriet verwrongen gezicht van een volwassen man die er een bos tulpen en een knuffelbeertje naast deponeert.
Wat wil ik daarmee zeggen? Dat het verschijnsel ‘cameraploeg’ in februari 1953 onbekend was, en dat zelfs een radioverslaggever niet zomaar live vanaf een rampplek kon berichten; dat foto’s maken nog ging zoals ten tijde van Julius Caesar, evenals het vervoer van de foto van de fotograaf naar de krant. En dan zwijg ik nog maar even over de procedure die er aan te pas kwam om de foto ook daadwerkelijk in de krant af te drukken. Ik heb vanaf 1959 bij de krant gewerkt en ik heb aan den lijve ondervonden dat die procedure ongeveer gelijk was aan die van leerlooierij of de boekbinderij. Stinkend en plakkerig.
Dus geen wonder dat de meeste journalisten toen volstonden met het bellen van de politie, de brandweer, de GGD, de burgemeester, de wethouder. Het ministerie bellen, dat was voor velen al te hoog gegrepen, bovendien werd je daar bars afgeblaft, stel ik mij voor.
Ik was bovendien net veertien en worstelde vooral met mijzelf.
Dus wat herinner ik me van de watersnoodramp?
Dat de radio plechtig de noodtoestand afkondigde.
Dat de toenmalige koningin van dienst rubberlaarzen aan had.
Dat er helikopters aan te pas kwamen. Sikorsky S51, weet ik nog, want ik was toen ook al vliegtuiggek. Daarna gingen de beurzen open, en de dijken dicht.
Zeeland was en bleef heel ver weg.’ (Tot zover de woorden van het Heilig Evangelie.)
Dat Zeeland ver weg was gold helemaal voor de illustrator van de ’s zondagse bijlage van de Milanese krant Corriere della Sera, dan ook treffend La Domenica del Corriere genaamd, waar mijn vader op geabonneerd was. Voor de uitgave van 15 februari 1953 maakte de illustrator, mogelijk Walter Molino, de bijgaande illustratie. Dát is precies wat ik me eigenlijk van de Watersnoodramp herinner, al slaat de tekening vrijwel nergens op. De varkens verdronken gewoon en vlogen niet bij door de lucht. Een van de drenkelingen had de klompen nog aan, wat natuurlijk niet uit te sluiten viel, uiteraard was er rechts nog net een molen te zien maar de illustrator had zich beheerst en de tulpen weten weg te laten. Wel stelde hij zich Zeeland voor als een soort gebergte; heel in de diepte zie je verdronken huizen, die hij wellicht ook in het bioscoopjournaal had gezien.
Na het zien van De Storm realiseerde ik me dat de ramp zich feitelijk in grote stilte had voltrokken. We zagen pas weken later de journaalbeelden, als we al op het juiste moment in de bioscoop waren, en het bijbehorende geluid was misschien dat van een opgewonden symfonieorkest, en de stem van Philip Bloemendal. De loeiende wind was wel een van de schuldigen, maar die was al gaan liggen toen de ware omvang van het leed duidelijk werd en gefilmd en gefotografeerd kon worden.
Een verschijnsel dat zich nu voordoet en in 1953 niet voordeed en in 2003 ook nog niet, dat was dat van het straattuig dat het gemunt heeft op reddingswerkers, politie en ambulancepersoneel.
Noem het vooruitgang.
_______