Het pleepapier is in de aanbieding bij Appie en hoewel geen Zeeuw ben ik toch zunig, en dus daarhenen. De absoluut lage prijs geldt uitsluitend onder overlegging van een geldige bonuskaart en die hangt met een plakbandje aan de Billy boekenkast hier naast me, ter hoogte van de Indische boeken. ‘Ik vraag die meneer wel even of u zijn kaart mag lenen,’ zegt de caissière, nadat wij haar met ons probleem hebben geconfronteerd. Personeelslid ondergraaft de marketing databank van Ahold, ook al omdat het duidelijk ‘heel normaal’ is. De oude man is echter nog geheel en al verdiept in de werking van zijn pinpas. De caissière kijkt me aan met een verontschuldigend glimlachje, verontschuldigend voor de afwezige klant. Maar ook hij blijkt op de hoogte van de truc met de bonuskaart, en houdt hem bereidwillig voor de scanner. Het leven zou heel wat eenvoudiger kunnen worden als de caissière gewoon haar eigen bonuskaart altijd onder handbereik had, te gebruiken bij ontstentenis van het kleinood bij klanten. En fuck de databank.
Tevreden vertrekken wij naar d’n opticien, ten einde een ingewikkelde transactie voor te stellen: de dames in mijn omgeving vinden dat de retro Ray-Ban me niet staat en bovendien zit het leesgedeelte van de glazen zo laag dat ik het beeldscherm uitsluitend kan lezen met het hoofd in de nek. Gewoon andere glazen dus, in het kostelijke Silhouetmontuur dat ik nog heb liggen. Het blijkt een slecht idee, op zaterdagmiddag. In de ruim bemeten winkel staan tien of twaalf mensen met in deze sfeer prima passende glazige ogen te wachten tot de geluksvogels die al in behandeling zijn, tevreden het veld ruimen. Dat gaat lang duren, minstens zo lang als het wachten bij de dameskapper. Andere keer dan maar.
Een volstrekt verlaten industrieterrein met daarop de eindeloze loodsen van de groothandel in Aziatische voedingswaren. Vanmiddag is de opening van een ‘Cash & Carry’ – dat bestaat dus nog – in een ruimte aan de rand van het gebouwencomplex. Wie komt er op zaterdag naar zo’n opening? Toch zeker alleen als je echt móet. Op een paar honderd meter van het gebouw zien we drommen mensen te voet onderweg en automobilisten die wanhopig een parkeerplaats zoeken. In de winkel ziet het zwart van de mensen terwijl in de tent op het parkeerterrein een sonore stem een prachtig krontjonglied aanheft. Het zal Bengawan Solo wel weer zijn. In die tent staan een paar schaars geklede Thaise meisjes klaar om een dansje op te voeren. Ik zie een man met een winkelwagen met vier vijftig kilozakken rijst de winkel uit komen. Dat is nog een prestatie op zich: voor de kassa verdringt zich een rij van zeker vijftig mensen – ongeveer iedereen met ook maar de geringste Aziatische afkomst uit de verre omtrek heeft zich hierheen gespoed. Hoe weten die allemaal dat de nieuwe zaak vandaag opent?
Ook hier maar niks gekocht of zelfs maar gedronken.
Maar tevreden naar huis: voor enkele maanden zijn we qua pleepapier toch maar mooi onder de pannen.
Waar het sowieso onder de vigerende weersomstandigheden goed toeven is.
________