‘En die kazerne, die staat er nog. Maar is intussen wel asielzoekerscentrum’. Met die zin eindigde ik het stukje dat ik schreef op 4 december 2007, morgen krek vijf jaar geleden. Ik herdacht daarmee het feit dat het de dag ervoor vijftig geleden was dat ik militaire dienst ging. Moest.
Maar vandaag ben ik op tijd. Het is nu dus vijfenvijftig geleden dat ik ruw werd weggerukt uit het saaie leven van een in zichzelf gekeerde net negentienjarige gediplomeerde hbs-er, zonder beroep, ten einde in de wijde wereld, in dit geval de goede stad Roermond, mijn dienstplicht te gaan vervullen.
Niet eens zo heel lang daarvóór hadden geheel andere perspectieven gelonkt. Ik was op 3 december 1957 net tweeënhalf jaar in het bezit van een Nederlands paspoort – tot 20 juli 1955 had het erop geleken dat ik een keuze zou hebben uit twee glorieuze mogelijkheden: of gewoon stilletjes oppassend burger in Nederland blijven, of mijn militaire dienstplicht vervullen in mijn vaderland Italië, nota bene bij het keurkorps de Alpini, de Alpenjagers, waar ik onder andere gratis en voor niks skiën zou kunnen leren. En officier zou kunnen worden, een ideaal dat niet zozeer ik als wel mijn vader koesterde. Ik heb wel eens gedacht dat hij dat zelfs had gezien als enige zinnig te bereiken doel met een hbs-opleiding.
Op die twintigste juli stond in de krant dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal had ingegrepen en mijn vader Sante Brun en zeventien anderen (onder wie mijn moeder, mijn jongste zusje en mijn broer) had genaturaliseerd tot Nederlands staatsburger.
Die naturalisatie was dus een beetje op een ongelukkig moment gekomen, want in Roermond kon je van alles, maar niet leren skiën.
Ik herinner me er weinig van, behalve dat we, direct na de ontredderende binnenkomst in de Ernst Casimirkazerne van een boomlange sergeant te horen kregen dat we met onmiddellijke ingang onder de krijgstucht waren gesteld en dat een gewaarschuwd man telde voor zesendertig.
Ik moest in de loop van die eerste twee maanden een paar dagen naar een kazerne in Amersfoort waar werd vastgesteld dat ik niet uit officierenhout was gesneden, hetgeen mij grotendeels opluchtte omdat het betekende dat ik maar achttien maanden in plaats van eenentwintig in dienst moest blijven. Mijn vader was niet veel minder dan ontgoocheld.
We moesten een aantal weekends in Roermond blijven met het kraagje van het uit ruwe soldatenstof opgetrokken rekrutenpak hooggesloten, zulks met het oogmerk ons nederig te houden; en we mochten een paar avonden uit, naar een café aan de rivier de Roer. We liepen er gevieren heen en moesten onderweg constateren dat we door de inmiddels genoten exercitie al zo gedisciplineerd waren geraakt dat we niet meer uit de pas konden lopen.
En die kazerne, die staat er nog. Maar is intussen wel een zeer populaire outlet.
Ik heb er wel eens een zandkleurig linnen zomerpak gescoord. Andere koek dan dat rekrutenpak.
_____