Al vijf jaar ligt ze begraven op het kerkhof in haar geboorteplaats Waubach, maar nu zal er dan voor het eerst een expositie te zien zijn van het werk van Fien Huth, een van de opmerkelijkste dochters van Waubach, dat nietige dorpje in Zuid-Limburg, tegenwoordig onderdeel van de gemeente Landgraaf. Ze was een paar maanden ouder dan ik en toen ik haar voor het eerst sprak ging het niet over kunst, maar over onderwijs.
Het was juni 1972 en Fien was ontevreden over het onderwijs dat haar twee zonen, Sjoerd en Taco, genoten in Waubach, althans: zij wilde méér inspraak. Het probleem dat ze daarbij ondervond was dat het merendeel van de hoofden der school de ouders zoveel mogelijk buiten de deur hielden en de ouders op hun beurt zich niet wilden of durfden bemoeien met het onderwijs. Fien wel, en ze had er ook de grote waffel voor om eens flink van leer te trekken.
Juist door die grote waffel en haar soms, zeker voor die tijd, ruwe taalgebruik, werd ze beschouwd als een buitenbeentje en dat was ze al doordat ze kunstschilder was. Maar dat vond ze zelf ook voor de hand liggend – ze was buitengewoon klein van stuk maar ook dat weerhield haar er niet van om, al kettingrokend, van leer te trekken.
In 1972 exposeerde ze al enkele jaren, vaak samen met een studiegenoot van de kunstacademie in Maastricht, Theo Lenartz, zowel in Limburg als daarbuiten. Net als Theo was ze op artistiek gebied een duizendpoot: ze beheerste de meest uiteenlopende technieken tot in de finesses, maakte ook monumentaal werk en hopte tijdens naar hele leven van de ene stijl naar de andere.
In 1974 verhuisde ze naar Maastricht, een paar maanden later gevolgd door mij – daar was geen verband tussen – en we kwamen ook nog vlak bij elkaar terecht, buren bijna, in de wijk Sint Pieter. Ik trof haar daar in een tedere, ingetogen periode, ze maakte sterk figuratieve schilderijen op middelgroot formaat in vaak fijne pasteltinten, soms voorzien van zinnen uit gedichten die ze toen sinds enige tijd schreef. Ze schonk me een gouache met een sensuele mond erop en grotendeels zwart. Onder dat zwart moet iets te zien zijn geweest, ik weet niet wat. Ze ondertekende het niet, zoals gewoonlijk, met die acht letters die haar naam telde, allemaal kleine letters die een meisjeshandschrift verrieden.
In Maastricht ging ze later volledig los, maar daar heb ik weinig van meegemaakt. De schilderijen die ze maakte werden groter en groter, er moeten enorme hoeveelheden verf in zijn gegaan. Woeste uitingen van een geweldig talent dat zich nergens toe liet dwingen en in schilderijen gecodeerde boodschappen van de daken schreeuwde.
Uiteindelijk heb ik haar nooit meer gezien of gesproken, ze was eerlijk gezegd ook enorm vermoeiend geworden, ze oreerde wat af, ze was het middelpunt van de wereld al wilde niemand dat zien en ze benadrukte dat door die enorme schilderijen, die haar motto uitschreeuwden, het motto dat ook de titel was van een expositie dit jaar in aangrenzend Duitsland: ‘Ik zal, ik moet en ik wil.’
____
Bij de afbeeldingen: Fien Huth, ongeveer dertig jaar oud; begin van het artikel dat ik schreef naar aanleiding van mijn eerste interview met Fien; de gouache die ik van haar kreeg in Maastricht; een van haar schilderijen uit die periode; Fien aan de slag met een van haar uitbundige werken. De expositie in Landgraaf van vooral later werk wordt geopend op 11 januari, tegelijk in Galerie Ipomal (Waubach) en in de Burgerzaal van het Raadhuis van Landgraaf.
_____