Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 2012 in ons dorp, op de begane grond van de het huis Burgemeesterslaan 354, de held van deze geschiedenis, Toussaint Sauveur, ontwaakte. Hij keek naar het display van de internetradio, die op zijn nachtkastje stond. ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij. ‘Het is nog nacht.’ Hij wreef zich in het gezicht. ‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd dat hij op een station in een veewagen stapte, waarvan de bovenste helft was verwijderd. ‘Het wordt dit weekeind goed weer,’ zei iemand. Op hetzelfde moment stapte nog een vrouw in. Niemand lette op haar en zij werd door niemand begroet, maar Toussaint bekeek haar scherp. Opeens viel zij met een zware bons op de vloer.
‘Was dat alles?’ dacht hij. ‘Wat gebeurde er verder? Niets, geloof ik.’ Hij sliep weer in. De droom ging voort, waar hij was opgehouden. De vrouw lag in een zwarte doodkist, die in de hoek van de veewagen op een lage tafel stond. ‘Die tafel ken ik niet,’ dacht hij, ‘zou die geleend zijn?’ Hij keek in de kist en zei luid: ‘Daar zitten we in ieder geval tot morgen mee opgescheept.’ ‘Dat hoeft niet, zei een man met een kaal hoofd, een rood gezicht en een bril, ‘wedden, dat ik de begrafenis nog op vanmiddag twee uur geregeld kan krijgen?’
Hij werd opnieuw wakker. Het was twintig minuten over zes. ‘Ik ben al uitgeslapen,’ zei hij bij zichzelf, ‘daarom word ik zo vroeg wakker. Ik heb nog een flink uur.’
Hij sluimerde langzaam in en trad voor de derde maal de treinwagon binnen. Er was niemand. Hij liep op de kist toe, keek erin en dacht: ‘Zij is dood en begint te bederven.’ Opeens was de gestalte bedekt met allerlei timmermanswerktuigen, die tot de rand van de kist lagen opgestapeld: hamers, grote boren, zagen, waterpassen, een laptop, schaven, plastic doosjes met spijkers en tangen. Alleen de rechterhand van de dode stak er bovenuit.
‘Er is geen mens,’ dacht hij. ‘In het hele huis is niemand; wat moet ik doen? Muziek, dat helpt.’ Hij boog zich over de kist heen naar de internetradio, maar zag op hetzelfde ogenblik de hand, die blauwachtig van kleur was geworden, met lange witte nagels aan de vingertoppen, langzaam zich opheffen. Met een schok deinsde hij terug. ‘Ik moet niet bewegen,’ dacht hij. ‘anders gebeurt het.’ De hand zakte langzaam weer neer.
Hij voelde zich, toen hij wakker werd, benauwd. ‘Tien voor zeven, mompelde hij, op de radioklok turend. ‘Wat een beroerde dingen droom ik.’ Hij draaide zich om en sliep weer in.
(Het is vandaag 66 jaar geleden dat deze scène, hier licht gemoderniseerd, zich afspeelde. Komend jaar is het 65 jaar geleden dat De Avonden, het enige ‘echte’ boek dat Gerard Reve schreef – in opdracht van zijn psychiater – het licht zag.)
_______