Toch gek, om er eens oog in oog mee te staan: een exemplaar van het Franse dagblad l‘Aurore’ met een voorpagina die wordt ingenomen door zo ongeveer de beroemdste krantenkop uit de wereldgeschiedenis: ‘J’Accuse’, een vlammende lezersbrief – zouden wij dat tegenwoordig noemen – gepubliceerd op 13 januari 1898 waarin de beroemde schrijver Emile Zola het opnam voor de kapitein Dreyfus die naar Zola’s oordeel ten onrechte veroordeeld was. Zola kreeg een geldboete voor de publicatie van de brief, gericht aan president Faure. De kop ‘J’Accuse’, was door de redactie van de krant boven het artikel gezet.
De pagina die ik zag zit in een van de zeer ondiepe laden van een kast, waarin meer interessante pagina’s uit de geschiedenis van de pers te vinden zijn, zoals een exemplaar van een van de oudste kranten van Nederland, de Amsterdamsche Courant en eentje van Il Nuovo Giornale waarin ‘il Duce’ de gelegenheid krijgt om uit te leggen dat de volkeren geen propaganda willen maar bevelen.
Beide pagina’s bevinden zich, benevens een compacte en zeer modern vormgegeven geschiedenis van het geschreven woord in het algemeen en van de pers en de journalistiek in het bijzonder, in Das Grosse Haus in Aken, gebouwd in 1495. Het ligt aan de Pontstrasse, een zijstraat van het Raadhuisplein, en het ligt er ook niet geheel toevallig: in diezelfde straat had Paul Julius Reuter rond 1850 een persagentschap, dat beurskoersen uit Parijs per postduif van Brussel naar Aken verstuurde, en daardoor altijd de primeur had want de duiven waren sneller dan de posttrein. Reuter stond natuurlijk aan de wieg van het nog altijd bestaande persbureau Reuter’s.
Ik was op zondag in het Persmuseum en dat is maar goed ook, het museum is dan gedeeltelijk gesloten en in mijn optiek zijn de mooiste musea de kleine musea – dat geldt voor dit museum maar bijvoorbeeld ook voor de Alte Pinakothek in München, het Museu Gulbenkian in Lissabon en het Museo de Bellas Artes in Sevilla, om er maar eens een paar willekeurige te noemen: een fikse dosis schoonheid en informatie zonder dat het uitdraait op een ademloze marathon waar je je achteraf niets van herinnert.
Naar het museum in Aken – met de auto twintig minuten van hier – moet ik nog eens terug want ze hebben er, voor bezichtiging op kantooruren, 160.000 kranten uit de gehele wereld en ondanks dat mijn eigen journalistieke wereld inmiddels heel klein is geworden, vind ik het prachtig om onleesbare kranten uit Eritrea, Finland en Malta te bekijken zoals – op beeldscherm – in het kleine museum zelf trouwens ook kan.
Ook stond ik trouwens met enige verbijstering te kijken naar een video van de werking van een Linotype zetmachine – en ik bedacht dat ik dat vijftig jaar geleden nog iets heel gewoons vond. De ongelooflijke gecompliceerde vernuftigheid van dat apparaat dat geduldig al die losse loden regels van een dagbladtekst uitspuugde – met een druk op een knop kun je in het museum het ratelende geluid nog horen dat bij zoveel typografen het hoorvermogen heeft beschadigd – dat is nu een wonderapparaat geworden waarbij vergeleken de moderne manier van tekst produceren en verspreiden kinderlijk eenvoudig is geworden.
Zo kinderlijk eenvoudig is het ook geworden om dagelijks een achteloze reeks J’accuses te produceren, die al even achteloos aan de publiciteit prijs worden gegeven zonder dat er boetes voor worden opgelegd.
Gelukkig zijn ze maar zelden (eigenlijk nooit) zo goed en doordringend en effectief als die ene van Emile Zola.
Om dat te beseffen, heb je een persmuseum nodig.
__________