Het stukje dat ik net las is gecomponeerd in mijn glorietijd als columnist, op 10 september 2004. Het was een loflied op de kasteelbuurt van Hoensbroek en ik was daar om te wandelen, terwijl er in een geheime garage in die buurt aan mijn camper werd gesleuteld met het oogmerk en een cruise control in te bouwen, die daarna maar heel zelden zijn werk had gedaan en nu onrepareerbaar onderdeel is van de motor van het oude beest.
Ook het stukje is in middels onrepareerbaar verdwenen in de krochten van het internet, maar gelukkig is er nog een stukkie van latere datum waar ik ook alweer refereerde aan de omschrijving die de te jong gestorven literator Pé Hawinkels van zijn geboorteplaats Hoensbroek gaf: ‘de plaats mijner herkomst, een groot, door uitgerangeerde dichters en uiterst welvarende flessentrekkers bewoond dorp in het Zuiden.’ Wie de flessentrekkers waren, in de jaren zestig van de vorige eeuw, dat kan ik zo gauw niet vinden, de uitgerangeerde dichters was er vooral één, namelijk Bertus Aafjes, die destijds, alvorens naar het Paradijs te vertrekken, kasteel Hoensbroek bewoonde. (Dat was toen heel normaal in Limburg, kasteel Strijthagen huisvestte de schilder Aad de Haas, een kasteel in Klimmen was de woonst van schilder Hans Truijen, op kasteel Terworm woonden kunstenaars, dichters en een beroemde cartoonist.
Wat ben ik toch een enorme ouwehoer. Want hoe kwam ik hierop?
In de Volkskrant van heden staat een recensie van de vertaling van Der Zauberberg van Thomas Mann door Hans Driessen en dat deed mij opspringen: was de vertaling die Pé Hawinkels er in de jaren zeventig van maakte niet voldoende meer? Die vertaling die enorm geprezen werd als een voorbeeldig stukje vertaalwerk?
Hawinkels zelf heb ik nooit ontmoet, hoewel hij wel deel uitmaakte van een kringetje in Nijmegen waar ik ook wel eens kwam: studenten die Nederlands studeerden. Ik werkte van 1960 tot 1967 bij De Gelderlander, die destijds gretig gebruik maakte van de spelvaardigheid van de studenten Nederlands die wat konden bijverdienen door het opnemen en daarna uittikken van de artikelen van buitenlandse correspondenten van de krant. Een van die studenten was Hugues Boekraad, die in 1979 bij de Socialistische Uitgeverij in Nijmegen een nogal warrig boek het licht deed zien, getiteld ‘Moet dit een wereldbeeld verbeelden?’en dat neerkwam op een bijna delirische ode aan Hawinkels.
Dat is nog een hele geschiedenis waarvoor ik nu geen tijd en ruimte heb, maar ik kan vermelden dat in het boek een handgeschreven tekst van Herman Brood voorkomt die begint met de kernachtige zin: ‘Pé is dood en dat is kut’. Want Hawinkels gebruikte, als een echt jaren zestig bloemenkind, diverse geestverruimende middelen waaronder heroïne. Hij zat toen hij werd gevonden, overleden aan een overdosis, achter zijn bureau aan de Mr. Franckenstraat in Nijmegen, het bureau waarop hij dus Der Zauberberg van Thomas Mann vertaalde. Hetgeen mij vandaag brengt tot de conclusie dat ik Der Zauberberg toch maar eens moet lezen – maar liefst in het Duits, want vertalen in het Nederlands lukt blijkbaar toch niet zo goed: de vertaling van Driessen is nu al de derde poging. Gewoon de hele vijfde symfonie van Gustav Mahler erbij en men vermaakt zich weer eens op enig niveau.
Wie nog niet dood is, dat is Philip Roth. Dat verhindert hem niet te stoppen met schrijven, zoals ik vanmorgen van de website van de Volkskrant mocht vernemen. Geen wonder dat ik de laatste tijd vergeefs zocht op internet naar zijn jaarlijkse boek – hij publiceerde bijna letterlijk met de regelmaat van de klok, al jaren. Nemesis – wraakgodin – blijft zijn laatste boek en dat is dan weer mooi, want het is een goed boek.
Toen ik Boekraads boek over Hawinkels pakte zag ik dat het vlak naast het vrijwel complete oeuvre van Roth stond.
Dát vind ik nou mooi.
______