Voor mij was de grootste tropische verrassing niet een reep Milky Way, zoals de reclame lang geleden ons wilde wijsmaken, maar een stuk zeer rijpe papaja, rijkelijk besprenkeld met limoensap. Ik vond dat prachtige stuk fruit bij mijn ontbijt in december 1970, in Hotel Indonesia in Jakarta en sindsdien is een rijp stuk papaja met limoensap het middel om in de sfeer van Insulinde terug te keren, meer nog dan de smaak van Soto ayam of jambu air (een vrucht die trouwens helemaal geen smaak heeft.)
Ik ben sindsdien op diverse plaatsen geweest waar je bij het ontbijt zo’n schuit papaja voor je neus krijgt – in Kenia, in Mexico – maar altijd deed het me denken aan Indonesië, en dan met name aan de wilde combinatie die Jakarta toen nog was van Oud-Hollandsche sporen en vermetele nieuwe schepping van een volk dat vooral uit kinderen bestond – en dat krankzinnige klimaat.
In Kenia zag ik met welk gemak een papajaboom – op het eerste gezicht een kokospalm – gewoon uit het witte zandstrand langs de Stille Oceaan groeide en vrucht droeg. Een soort onkruid, eigenlijk.
Al heel lang worden papaja’s in Nederland geïmporteerd, hoewel het wat dat betreft een moeilijke vrucht is; hij moet eigenlijk al een beetje rijp zijn als hij wordt geplukt, maar hij begint dan meteen zeer kwetsbaar te worden. Zodat je hier vaak groene, keiharde papaja’s ziet die hoogstens geschikt zijn om te snipperen in een salade en intussen nergens naar smaken.
Afgelopen zaterdag lachten ze me op de markt ineens toe: veertig centimeter lang, geel met wat vlekjes, meegevend als je ze vastpakt. En sindsdien laat ik er ’s morgens het scherpe mes soepel doorheen glijden, onthul ik daarmee de holte waarin de zaden zitten, glimmende zwarte balletjes te midden van dat schaamteloos mooie geel-oranje van het vruchtvlees. Dat verder nergens mee te vergelijken is. Misschien met een zachte kaas, maar nee, dan zet je jezelf op het verkeerde been. Het rijpe vlees heeft een beetje beet maar is vooral boterzacht, er stijgt een hele lichte geur uit op, de kleur maakt je blij en gretig en dan het limoensap, gewoon met de hand geknepen er overheen – en ik zit weer in de zwoele warmte van de Indische ochtend – en het werkt, keer op keer.
Helaas moet ik dan soms ook even denken aan die keer in een ander hotel in Jakarta waar ze de papaja hadden gesneden met het uienmes.
Nee, nee, niet doen. Niet aan denken.
_____