Ha, eindelijk een onderwerp waar ik, voor zover ik me kan herinneren, nog nooit iets over heb geschreven: over muziek; gewoon omdat ik daar niks van weet. Ik speel geen instrument, ik betwijfel sterk of ik het zou kunnen, ik kan de wijs niet houden en ook nauwelijks de maat. Maar ik beleef enorme vreugde aan het keihard meebrullen van de 1812 Festival Ouverture van Tsjaikovskij, allerlei stukken van de Jazz Messengers en The Modern Jazz Quartet, het Pianoconcert van Grieg en het vioolconcert van Beethoven, Le Sacre du Printemps van Strawinskij en de Bolero van Ravel en de Toccata en Fuga in D groot van Bach.
Vanmorgen had ik op Twitter een korte discussie naar aanleiding van een tv-uitzending over het Willem Breuker Kollektief, een ensemble dat voor de volle honderd procent mijn goedkeuring kan wegdragen, al moet ik me waarschijnlijk schamen omdat ik het geweldig vind hoe Willem, inmiddels wijlen, destijds zijn sopraansax kon laten kwaken als een kip die bezwaar maakt tegen slachting. De Stijl dan, van Louis Andriessen – ook niet goed, terwijl ik gewoon hoor hoe Andriessen superieur past in de traditie van de klassieke muziek, er van alles aan toevoegt tot en met een stuk dagboek van iemand die met Piet Mondriaan door diens atelier danst.
En ik realiseerde me opeens dat ik in de kringen van de mensen met wie ik ooit omging, en omga, uiteindelijk altijd eenzaam ben achtergebleven omdat ze riepen dat ze liever de stofzuiger aanzetten dan te luisteren naar wat ik boeiende muziek vond en vind.
Sommige van de stukken die ik prachtig kan meebrullen worden door mijn medemensen nog wel gewaardeerd, maar niet het meebrullen en ook niet het zo luid mogelijk afspelen. Als het in maart ergens een dag is waarop je verantwoord met de ramen open kunt rijden, dan schuif ik de cd in de autoradio met daarop de Mondscheinsonate van Beethoven, laat die zo hard mogelijk spelen en brul keihard mee en het kan me absoluut geen reet schelen wat anderen ervan vinden. Sterker nog: ik voel me verre superieur aan de bestuurder van een zwarte Golf die naast me voor het verkeerslicht staat ook zoiets probeert maar niet verder komt dan iets zieligs dat ‘bonke bonke’ doet.
Toen ik zestien jaar was vonden ze me thuis een aansteller omdat ik naar jazz luisterde. Was opera niet goed genoeg voor mij, of het Orkest Zonder Naam onder leiding van Ger de Roos met zang van Heleentje van Capelle? Hè?
Daarna werd het steeds erger, Strawinskij is er nooit helemaal doorgekomen bij vrienden en magen en al helemaal Willem Breuker niet, zelfs Nino Rota kon vaak geen genade vinden in wiens ogen dan ook. Maar ik liet me niet kisten en omarmde de minimal music van Steve Reich, Philip Glass, Terry Riley, iedereen riep ‘set uut dat vierkantig urgel’ of woorden van dergelijke strekking, zelfs mensen die ik ervan verdacht wel een pittig stukkie muziek te kunnen verduwen haakten af, helemaal toen ik ook nog obscure zigeunerzangers ten beste ging geven die huilend met hun tranen de microfoon onklaar maakten. Dan maar Suzy Q of Sweet Home Aalabama? Die oogstten ook hoofdschudden: wat moet een ouwe man als jij met die kindermuziek?
En ik besefte: goede muziek, muziek die echt wat te zeggen heeft, doet pijn aan de oren, de eerste keer. En het is helemaal mooi als dat vooral de omgeving treft.
Maar ik houd vol: wie wil luisteren hoort, zegt de NCRV, zo veel meer.
_______