Het is lang geleden dat we ons op de nachtredactie verheugden op een vaste bezoeker: begrafenisondernemer Crombach, die de overlijdensadvertenties kwam brengen en daarbij altijd een grap voor ons paraat had, die verband hield met zijn vak. Zoals: Dokter loopt over een begraafplaats en hoort iemand roepen: ‘Dokter!’ De arts aarzelt, maar stopt toch als de stem aanhoudt: ‘Dokter!’ ‘Ja,’zegt hij, ‘Kan ik iets voor u doen?’ De stem, hoopvol: ‘Hebt u een middeltje tegen wormen, dokter?’
Dat werk.
Gistermiddag zat ik tegenover een zzp’er die voor zichzelf was begonnen omdat hij niet meer zo goed tegen grote groepen mensen kon, zei hij, en daar had je toch vaak mee te maken, als je bij een uitvaartfirma werkte.
Je zou zeggen: dan maar radicaal het roer om, en bakker worden, of mooier nog: verloskundige. Het andere eind van de lijn, zal ik maar zeggen.
Maar nee, bij zijn werk in dienst van een uitvaartondernemer had hij een bescheiden netwerkje opgebouwd en dat gebruikte hij nu, bij zijn winkeltje en webshop in urnen, assieraden en verwante artikelen.
Ik zou hem fotograferen in zijn showroom – een stukje van de garage bij zijn huis – en ik stelde dat nog even uit, door hem te vertellen dat ik me, als doorgewinterd journalist, wel kon voorstellen dat hij dit werk leuk vond. Ik bedoel, in mijn vak had je toch ook vaak te maken met dood en verderf, hoewel het grote verschil natuurlijk was dat je het werk niet hoefde af te maken, daar had je dan toch de uitvaartfirma voor.
Toen de gang naar de showroom onvermijdelijk was geworden, werd bewaarheid wat ik gevreesd had: vitrines met vaasjes van allerlei materialen en allemaal met een deksel waaronder ik de as vermoedde die was overgebleven na het verbranden van een ooit levend mens. Er waren ook hele kleintjes – waar waren die dan voor? ‘Nou, soms is er een uitgebreid netwerk van nabestaanden en die kunnen dan allemaal een beetje as van de overledene in zo’n urntje krijgen, in de vorm van een piramide, of twee figuren die elkaar omarmen.’ Voor 67.50 per stuk, vraag naar kortingen bij grote aantallen; je had ze ook in de vorm van een tonnetje, waar ik me dan weer wel iets bij kon voorstellen. Er waren ook assieraden, nee, geen assie-raden maar as-sieraden en daar kon dan een heel klein beetje as in.
Ik moest er aan denken dat ik graag en veel denk aan de allengs groeiende rij overledenen onder familie en vrienden, dat ik zelfs een gretig bezoeker ben van barok vervallende begraafplaatsen in binnen- en buitenland, maar dat ik de begraafplaats waar mijn ouders, zus en broer liggen zelden bezoek omdat ik niet tegen moderne grafkitsch kan. En niet tegen uniforme grafstenen. En ik wil ook geen urnen en zeker niet in huis.
Ik vond het wel mooi dat de zzp’er voor de foto wel even zijn crocs verving door stemmige zwarte schoenen, maar zijn blauwgeruite kiel heel normaal vond – zoals veel bezoekers van crematies en begrafenissen, tegenwoordig.
De zzp’er houdt volgende week twee open dagen en ik zag de opgetogen menigte al toestromen. O, wat hoop ik dat de man dit stukje niet leest.
Dus maar even als afleiding nog een grap van Crombach – die zelf al vele jaren een urn bewoont, neem ik aan.
Een patholoog-anatoom doet een autopsie en ziet dat de betrokkene een werkelijk ongehoord geslachtsdeel had (en dus ook nog heeft) zo groot dat hij het wel aan zijn vrouw wil laten zien. Hij neemt het mee naar huis en toont zijn vrouw de enorme piemel, waarvan ze geweldig schrikt en lijkbleek roept: ‘Nee hè, is Henk Jansen dood?’
_________