Waarom ging ik er eigenlijk weer eens heen, naar Fanna en Maniago, die twee totaal ingedutte dorpen waar mijn vader vandaan kwam, maar waar nauwelijks nog iets herinnert aan de jaren vijftig toen ik er een aantal zomers achter elkaar doorbracht? Ik weet het niet, ik zeg altijd dat ik salami ga halen bij de slager in de Via Roma, maar deze keer paste dat bezoek niet in ons tijdschema en de slager ging pas om vier uur weer open en dus keken we nog wat rond en reden om half vier de ingewikkelde bergweg op die ons na een paar uur in Cortina d’Ampezzo zou brengen.
Het waren, in 1955, dorpen met redelijk onderhouden maar grauwe huizen, er was één telefoon in het café dat er nog steeds is, een aantal van de meest karakteristieke boerenwoningen is sindsdien verwoest door de aardbeving van 1976 die veel leed maar, zo te zien, ook veel welvaart bracht. Een saaie, aangeveegde welvaart, dit land doet veel meer denken aan het aangrenzende Oostenrijk dan aan de rest van Italië waar het lawaaiig en rommelig is. Soms denk je wel eens: dat streven naar onafhankelijkheid van Italië dat ze hier koesteren, dat komt hier ergens vandaan.
‘Wat brengt je toch steeds hier,’ zegt Djamila, terwijl we wat rondrijden in de omgeving. Ik weet het antwoord niet – misschien is ‘t het terugverlangen naar de tijd dat het leven eenvoudig was, de televisie niet bestond, het water uit de pomp kwam aan het eind van de straat, de pomp die nog voorzien was van de fascistische pijlenbundel, de straat die van wit grind was, het luide toeteren van de blauwe postbus die voorrang had op iedereen, de dansavonden in het dorp, onder de wijnranken, waar ze me wilden koppelen aan het naaistertje, la sarta.
Terugverlangen naar de middagen dat we met de dorpskinderen zwommen in een diepe kom in een ijskoud bergbeekje, dat inmiddels onder een brede brug is verdwenen, naar het gezang van la matta in het huis even verderop, dat toen feloranje was met een dito smeedijzeren hek eromheen. Het is er nog, de kleuren zijn vaal geworden. Als la matta zong kwam er regen, maar die komt zonder haar ook wel.
Terugverlangen ook naar de zondagen dat we naar het kerkhof gingen, het vaste zondagse uitje. Het is onveranderd en toch had ik het kleiner, landeriger voor ogen.
En ik kan op die begraafplaats in de gauwigheid mijn voorvaderen niet vinden, voor we naar Cortina moeten over de weg die ik herken en die griezelig levensgevaarlijk was en daarom sindsdien op veel plaatsen werd ondertunneld en rechtgetrokken.
Wel komt er op dat kerkhof een nieuw raadsel bij in de vorm van een marmeren bordje met daarin gebeiteld de naam Leonardus v.d. Heuvel.
De weg naar Cortina d’Ampezzo is lang en vermoeiend en ondanks alle verbeteringen zie ik er mijn vader verbeten op voortjakkeren in een auto van zijn favoriete merk, Opel, op weg naar de plaats waar hij werd geboren en waarnaar hij levenslang heimwee hield.
______