Piet Koot miste ik al enkele jaren. Op marktdagen was hij altijd luidruchtig aanwezig op de Heerlense markt, om te tawarren, of op zoek naar politieke discussie, als een soort Indische Prem Radakishun. Hoezo Indisch? ‘Ik ben een rasechte Fries,’ riep Piet, maar hij zag er flink Indisch uit en hij sprak ook prachtig Indisch Nederlands.
Een van de laatste keren dat ik hem zag en sprak, het zal 1995 zijn geweest, vertelde hij waarom het hem gelukt was niet te lijden aan het Oost-Indisch kampsyndroom: op de laatste dag van de Japanse bezetting had hij, net bevrijd uit een Jappenkamp in Batu of Malang, in ieder geval ergens op Oost-Java, een Jap in de val gelokt. Of hij hem van kant had gemaakt liet hij in het midden. Maar zijn wraak had hij gehad. Hij was zestien jaar.
Piet zat vol spannende verhalen over zijn leven, vooral dat van na de onafhankelijkheid. Piet was niet iemand die braaf garagehouder werd en zich verder nergens mee bemoeide. Garagehouder was hij wel, maar hij bemoeide zich ook met van alles. Want hij vond het allemaal maar niks, wat er gebeurde. Hij vertelde dat hij op goede voet stond met Soekarno, maar met Soeharto lukte dat niet. Piet was geen tegenstander van afsplitsing van diverse landsdelen van de Republiek. En zo, vertelde hij, kocht hij pantserwagens met terugstootloze vuurmonden in de DDR voor opstandelingen in Medan op Sumatra.
Kennelijk was in hoge militaire kringen bekend geworden waar hij mee bezig was, maar men had blijkbaar redenen om hem er niet openlijk voor op te pakken. Hij werd, heel Indisch, uitgenodigd voor een diner in een huis in een buitenwijk van Jakarta, dat zo lang duurde dat zijn gastheren – hem welbekende hoge militairen – hem adviseerden in het huis te blijven slapen. Maar Piet merkte al snel dat er buiten hem verder niemand bleef en hij sloop weg. Vlak achter hem explodeerde het huis. ‘Ik wist toen dat ik niet kon blijven,’ zei hij eenvoudig. En hij verliet zwemmend het land, ook al weer volgens zijn eigen zeggen.
Ook hier in Nederland bleef hij politiek actief, met name ten behoeve van de oud-KNIL-militairen die geen behoorlijk pensioen hadden gekregen en de Nederlandse spijtoptanten – ze hadden spijt omdat ze ervoor gekozen hadden in Indonesië te blijven en Indonesiër te worden – die volgens Koot en zijn medestanders de kans moesten krijgen alsnog naar Nederland te komen. Midden in nacht placht hij me te bellen en omstandig uit de doeken te doen welk artikel ik zijns inziens zou moeten schrijven en in welke bewoordingen. Of anders wilde hij een brief aan een minister of Kamerlid dicteren. Ook werd ik geregeld bij hem thuis, in Hoensbroek, uitgenodigd, in dat kleine huis met die enorme honden. In de keuken stond altijd een smakelijke Indische maaltijd klaar. En er was zijn al even goedlachse echtgenote Edmay, die in diepe bewondering luisterde naar haar Piet.
Ik hoor hem nog. ‘Seg, Brrrun! Moet jij goed luisteren, ja! Ik seg tegen die fen, dónderop jij, kerel!’
Piet zag het breed en groots en meeslepend. Ondanks dat hij zolang in Hoensbroek woonde. Hij is 83 jaar geworden. Zou hij nog altijd dat mooi zwart geverfde haar hebben gehad? Als rechtstreekse afstammeling van Grutte Pier?
_______