‘Rederij Stiphout, voor al uw rondvaarten’, een slogan die je weer niet al te letterlijk moet nemen – maar het is een feit dat je, zonder je verder dan een paar kilometer van Maastricht te begeven, heel wat kunt rondvaren op de zich aldaar bevindende wateren – het grootste deel daarvan mensgegraven.
De vloot van de rederij bestaat grotendeels uit flinke schepen van vaalgele kleur. Wij maken de Viersluizentocht met de Maasvallei. Het schip is voorzien van twee woonlagen, waarvan de onderste een dansvloer heeft. Er is een kombuis die fikse kroketten levert, géén frieten maar wel een kaajt sjeutelke. De grote renner blijkt de Kip Oriëntal.
Dat is niet de hele kaart, maar de toon is gezet.
Tevens heeft de Maasvallei een cockpit die in menig vliegtuig niet zou misstaan, en een bemanning van enerzijds verweerde zeebonken voor de besturing en drie ranke dames voor de inwendige mens.
Over de passagiers zal ik niet uitweiden, ook al vanuit de gedachte dat zij vervolgens niet over ons beginnen te zeuren. Maar één familie wil ik er toch even uitlichten. Zo te horen zijn het oer-Maastrichtenaren, waarvan de harde kern, twee oudere dames en een ook al zeer oudere heer midden op de bovenverdieping zijn neergestreken en de gehele reis van vier uur nauwelijks aandacht besteden aan het gebodene. Zij kaarten namelijk en drinken daarbij witte, respectievelijk rode wijn. Zij laten zich een uitgebreide, uit de menukaart bijeengesprokkelde lunch prima smaken en nemen daarna nog een glaasje.
Misschien doen ze dit wekelijks en hebben ze het wel zo’n beetje gezien.
Niettemin is het gebodene zeer de moeite waard, er gaat werkelijk een wereld voor je open. Na het inschepen draait de Maasvallei zacht brommend de Maas op, en vaart stroomafwaarts. Een klein stukje maar, want al snel nemen we de afslag naar de Zuid-Willemsvaart, waarbij we de eerste sluis passeren, het Bosscheveld. Intussen zien wij reigers in bomen en aalscholvers op pontons, rijen idyllisch gelegen woonboten in aan de genoemde kanalen grenzende ‘waterbergingen’, die zich voordoen als waterig natuurgebied, met eenden en nijlganzen en waterhoentjes.
Al gauw varen we België binnen, door de sluis van Neerharen en die van Lanaken, waarbij we met schip en al dan weer negen meter omhoog of tien meter omlaag worden ‘geschut’. Bij de afslag – er staan gewoon wegwijzers langs de kanalen – naar het kanaal van Neerharen naar Briegden, worden wij begroet door een zwanenechtpaar in gezelschap van vijf kuikens – noem het gerust vijf harige rakkers die zo’n schip wel leuk vinden en volgens de ouders daar iets te dicht langs willen. Boys will be boys.
Heel avontuurlijk allemaal, vooral het doorvaren onder nog druipende sluisdeuren en onder een brug in Smeermaas met speelruimte van drie centimeter, bovendien gecompliceerd door een compleet op de brugbalken gevestigd duivendorp; en dan zijn we op het Albertkanaal, dat door de verbreding een beetje saai is geworden. Een rivier lijkt het, honderd meter breed en grotendeels omzoomd door de restanten van de Sint Pietersberg. Dat je vlak langs uitgestrekte Maastrichtse Vinexwijken vaart, dat zie je niet omdat je te diep ligt.
Intussen laat ik mij het kaajt sjeutelke prima smaken natuurlijk en bereiden wij ons voor op het hoogtepunt van de reis: het schutten in de Stop van Ternaaien.
Vijftien meter moeten we in die sluis omlaag; in de sluis ligt een enorme gastanker waar we maar net achter kunnen, een jachtje en een veel kleinere rondvaartboot van Stiphout. Terwijl we snel naar beneden zakken zien we dat de bedaagde sluisdeur achter ons flink lek is, een woedende waterval besproeit de achterkant van het schip, een spectaculair gezicht. Ineens besef je dat die sluisdeur het maar beter nog even kan houden, want als we beneden zijn aangekomen houdt hij dapper en in zijn eentje een tsunami van vijftien meter hoogte tegen die van de Maasvallei niet veel heel zou laten en van ons ook niet.
We passeren het huis van André Rieu, nemen dankbaar afscheid van de scheepsbemanning en slenteren Maastricht binnen. We hebben de hele tijd fraai weder gehad, maar dat wordt nu welletjes gevonden en het begint duchtig te gieten.
We winkelen wat – dat moet in Maastricht – en komen op tijd bij Pizzeria Tivoli in de Platielstraat waar het eenvoudig maar goed eten is en waar we luidkeels de ten gehore gebrachte tarantella’s uit de Godfather meezingen.
En daarna bevredigd huiswaarts, natuurlijk. De thuisblijvers hadden ongelijk, constateerden wij.
________