Vandaag is het maar eens Bloemendag. Ik ga door, niet in het minst in mijn eigen gedachten, als een expert op het gebied van de flora in al haar facetten. Dat betekent vooral dat je in staat bent als het ware intuïtief, zonder veel nadenken, bij het zien van een plant de botanische (‘Latijnse’) te noemen en eventueel de Nederlandse. (Niet alle planten hebben Nederlandse namen.) Dat is een kunst die je alleen kunt beheersen door te blijven oefenen. Dat kost me niet erg veel moeite, want ik heb drie vaste gewoonten: ik denk de hele dag na over een onderwerp voor een column, ik zie de wereld voortdurend door de lens van een fotocamera, en ik mompel binnensmonds de namen van planten die ik zie, zelfs wanneer ik met een flinke vaart onderweg ben met de auto door bos en veld, door dreef en beemd.
Maar er is ook een maar. Met het klimmen der jaren moet je leren je geheugen op een andere manier te gebruiken. Ja, dat bedoel ik: je geheugen gaat niet zozeer achteruit, je moet het vooral op een andere manier benaderen. In militaire dienst had ik een in het oorlogsbedrijf bedreven compagniescommandant die placht te zeggen: kijk ’s nachts vlak náást datgene dat je wilt bekijken. Dan zie je het ‘t beste. (Er waren toen nog geen nachtkijkers.) Zo ongeveer doe je ook met je geheugen.
Gisteren plaatste iemand op Twitter een foto van een plant en vroeg: weet iemand wat dit is? Een paar Twitteraars die mijn relatie met alles dat groeit en bloeit een beetje kennen daagden me meteen uit. ‘Doe je naam eens eer aan en vertel hoe deze plant heet. Is het een klaproos?’ Mijn reputatie stond ineens op het spel, dus ik moest aan de slag. Ik weet dat het plantje massaal voorkomt in de berm van onder andere de internationale weg door de Selfkant. Ik bladerde een dik boek met plaatjes van de Europese flora door en vond het niet. Op internet kon ik geen zoektermen vinden die me erheen brachten. Het proberen met de Googledienst waarbij die aan een plaatje genoeg zou hebben om een bruikbare suggestie te doen, wees ik meteen al van de hand: die dienst heeft me nog nooit verder geholpen.
Mismoedig nam ik plaats voor de tv waar ik ietwat wezenloos ging zitten kijken naar John Goodman die in zijn rol van de Britse koning Ralph ‘Good golly, miss Molly’ speelde op een klavecimbel, maar daarmee het bijbehorende feest niet op gang kreeg. Gelukkig leidde het zodanig af dat mijn geheugen in werking trad. ‘Scrophulariaceae,’ bedacht ik ineens, Helmkruid, de familie van de leeuwenbekjes en het vingerhoedskruid. De flora van Heimans en Thijsse bracht binnen een minuut uitkomst, het plantje heet grote ratelaar, botanisch Rhinanthus serotinus.
En gelukkig maar dat ik die flora raadpleegde, die uit ongeveer 1980 stamt, want inmiddels is de grote ratelaar ondergebracht in de bremraapfamilie, de Orobanchaceae, vooral op grond van het feit dat het een halfparasiet is, die een deel van zijn voedsel onttrekt aan graswortels.
Zoals je ziet ben ik, met wat geluk, toch redelijk goed op het gebied van nutteloze kennis.
En over die andere bloemen dus maar een andere keer. Ik lijk dr. Fop I. Brouwer wel.