Sinds gisteren de financiële markten mijn bank een A afnamen staat alles op losse schroeven; niet dat ik al bij de pinautomaat ben geweest om mijn rekening leeg te halen, maar die gedachte baande zich ineens een weg: om de schamele spaarcenten toch weg te halen, om te zetten in een broodje goud en dat te begraven onder de tegels van de kelder, in afwachting van betere tijden.
Maar al eerder was er een steeds concreter idee dat hier alles mee te maken heeft: schroef de kosten omlaag, maak je minder afhankelijk van verre hulpbronnen – Essent, de Sligro, de C1000 – en val terug op jezelf.
De zonnepanelen kwamen er en doen hun best – ze leveren ook best wel wat stroom als het regent.
Maar om je voedselvoorziening te radicaliseren is het te laat. Je moet het dak repareren als de zon schijnt en het lijkt er op dat het de komende tijd steeds harder gaat regenen. De zomer van 2012 heeft zich inmiddels aardig aangepast bij het financieel-economisch klimaat: je merkt dat het in beide werelden niet alleen maar erger kán, maar ook alleen nog maar erger wórdt.
Maar toch, maar toch: de afgelopen veertig jaar heb ik veel ervaring opgedaan maar ééntje steekt er met kop en schouders bovenuit: de ervaring met het kweken van eetbare gewassen.
Nu nog een flink stuk vruchtbare grond, voldoende water, zaden en stekken en je voorziet in je eigen voedselvoorziening.
Ik zou het park naast de tuin kunnen omspitten. Behalve dat daar bezwaren van wettelijke aard tegen bestaan en de buren er bovendien de hond en de kat in laten poepen is het daar nog een beetje te vroeg voor. Dat komt later wel, als we het huis hebben moeten verlaten en we ergens langs de spoorlijn in een kartonnen doos wonen – langs de spoorlijn is altijd vruchtbare grond, dat is tip één van iemand die het kan weten.
Nee, we hebben nog de eigen tuin. Die we grotendeels hebben laten plaveien omdat we een onbekommerde ouwe dag dachten te zullen slijten met zo min mogelijk sores aan de kop. De rest van de tuin zouden we zolang het ging nog een beetje bijhouden – daar kwam die ervaring van veertig jaar bij te pas – en als het niet meer ging laten veranderen in een berkenbos vol brandnetels.
Nu kijk ik watertandend maar ook met beginnende spijt naar een piepklein stukje grond waar als laatste relict van het groenteverleden een enorme zeekool zich breed maakt en een dito saliestruik, maar waar verder hortensia’s en Helleborussen onbekommerd staan te zingen en fluiten of het géén crisis is.
We hebben samen met de kinderen wel een volkstuintje maar het heeft hetzelfde bezwaar als het park: het is ver van huis en onbewaakt, er is geen waterleiding maar gelukkig veel onwaarschijnlijk veel onkruid. Ratten en konijnen hebben er vrij spel (en de Coloradokever, ten teken dat de jaren vijftig volop terug zijn.) En als de nood werkelijk aan de man komt dan zijn er dorpsgenoten genoeg die niet terugschrikken voor proletarisch oogsten.
Dus ik kijk verlekkerd naar dat lapje grond in de tuin dat er nu zo weelderig uitziet, echt zo’n tuintje uit de tijd van het ‘gratis geld’, toen je wist dat je je huis ooit kwijt zou kunnen raken met enorme winst, ook al was de tuin een en al brandnetel.
Maar ga ik het echt doen? Omspitten, mesten, zaaien, planten? Ik heb al eerder mooie vaste planten, bomen en heesters de nek omgedraaid wegens een nieuw plan, maar ergens verzet ik me tegen dit idee. Het is te laat, het gaat niet meer lukken.
Het gaat een keer gebeuren, maar nu nog niet. De tsunami is alleen nog maar een sterker wordend gerucht.
En ik laat me verdulleme niet dwingen.