Het gekke is natuurlijk: de uitvinders van de interne verbrandingsmotor en daarmee van de auto, en die ook de doorslag gaven voor het vliegtuig, waren geen macho’s met spierballen en kekke pakken die vrouwen bij het wegscheuren zonder uitzondering in katzwijm deden vallen. Het waren echte nerds, zij het dan avant la lettre. Bekend is het verhaal van de familie Benz – pappie had de auto in 1885 uitgevonden en gepatenteerd maar hij zag geen kans het ding te verkopen. Het stond al een hele poos in een schuur weg te roesten, toen de wel ondernemende mevrouw Benz besloot er, samen met twee zonen, dat dan weer wel, een promotieritje mee te gaan maken, van Mannheim naar Pforzheim. Koelwater haalden ze uit de Rijn, dat kon toen dus nog, en benzine bij de apotheek. Niemand dacht destijds aan de mogelijkheid dat deze kruising tussen een fiets en een koets zich zou kunnen ontwikkelen tot de penisverlenger die de auto voor de meeste mannen nog altijd is.
En dat is natuurlijk jammer voor de schone lucht, de olie- en grondstoffenvoorraad, de rust op de weg, het idyllische landschap en noem nog maar het een en ander op. Want de auto ontwikkelde zich met behulp van testosteron en de bijbehorende opvoering van het motorvermogen tot een machine van een omvang, een vermogen en een topsnelheid die zelden ook echt worden benut. (Ik laat het vrachtvervoer even terzijde.)
Veruit de meeste doelen waarvoor de auto nu wordt gebruikt zouden ook bereikt kunnen worden met de fietskoets uit 1885, maar dan wel voorzien van een betere, betrouwbare, wellicht elektrische motor. De scootmobiel is feitelijk een goed voorbeeld van hoe de auto er óók had kunnen uitzien. Maar het hoeft geen betoog dat geen enkele macho die die naam verdient zelfs maar dood aangetroffen zou willen worden in zo’n penisverkorter.
Pas sinds betrekkelijk kort worden de auto’s weer kleiner, nadat in 1958 de Amerikaanse slee teloorging met de flop van de Ford Edsel en de Sports Utility Vehicle (SUV) zich – uitsluitend bij niet-eigenaars, natuurlijk – nooit heeft weten te ontdoen van zijn imago van PC-Hoofttractor, benzineslurper en voertuig van mensen met te veel geld, te weinig fantasie en een te groot ego. Auto is emotie, zeggen ze tegenwoordig.
Maar je moet toch oppassen, het moet niet te klein of te eenvoudig worden. Want eigenlijk is de brommobiel, even afgezien van zijn slechte reputatie als lawaaierige milieuvervuiler, ook een auto die gerust een voldoende kan krijgen, net als een Lada destijds goedkoop was en voor veel doelen geschikt. Zelf rijd ik geregeld in een Smart en ook die, toch een uitstekende auto, wordt door veel berijders van een ‘echte’ auto ingedeeld bij de brommobielen en dies met dedain behandeld in het snelverkeer.
Toch zijn er herhaaldelijk pogingen gedaan zuinigheid, lage prijs, aanpassing bij het reëel gebruik – terugkeer naar de eerste Benz, zeg maar – te laten prevaleren boven dat van statussymbool. Dat leverde vooral veel Engelse modellen op, hoewel de Duitsers er in de jaren dertig ook wat van konden, toen kleine auto’s als de DKW F8 werden geproduceerd waarvan de carrosserie was opgetrokken uit hout en karton. (Het ijzer was voor kanonnen, dat dan weer ten behoeve van de echte macho’s.)
Het macho-imago waarin de auto al snel terecht kwam, heeft in ieder geval gezorgd voor een geheel nieuwe tak van kunst, het ontwerpen van carrosserieën, daarbij inbegrepen de uitbeelding van onmogelijke auto’s. Hier kun je er een aardige collectie van zien.
Maar ’s nachts voor een flesje benzine moeten aankloppen bij de apotheek in een klein Duits dorp, dat heeft ook wel iets.
Zelfs voor een verstokte macho.
_______