Wat Zen is weet ik eigenlijk niet hoor, ik heb helaas geen mystiek orgaan. Maar vanmorgen om zes uur dacht ik toch even: vandaag is een echte Zendag. Ik sta rustig op, begeef me naar buiten waar de zon al enorm staat te stralen en er geen zuchtje wind is, haal de heggenschaar en knip bedaard een meter of twintig van de heg, een zijde en bovenop. En daarna met een kan water naar de moestuin, waar ik wat jong blad zal oogsten; dat kwam me ook al heel zen voor.
Sterker nog, ik moest denken aan het gedicht van Cees Buddingh – als het van Buddingh is – dat ik deze week nog ergens las: ‘Zeer vrij naar het Chinees’:
De zon gaat op
De zon gaat onder
Langzaam telt de oude boer zijn kloten
Een hele poos, dat wil zeggen: drie kwartier, gaat het goed. Ik knip traag de heg, steeds knip knip knip en dan een paar seconden rust. Ik denk aan de buren in hun zweterige bedden die dit misschien wel ergerlijk vinden of juist rustgevend, wie kan er in andermans ziel kijken. Ik hoor een vink slaan, een kraai krassen, een vogeltje fluiten dat een tuinfluiter is maar dat ik, zen dus, graag nachtegaal zou vinden. Een houtduif koert zachtjes in de treurbeuk van Ans – weet ik veel dat het wel eens de laatste keer kon zijn.
De heg is klaar, het knipsel bedaard bijeen geharkt, nu naar de moestuin. Een mandje, een schaar, ik zou het kunnen lopen maar er moet ook een kan met twintig liter water mee, dus heel on-zen met de auto.
Vlak voor aankomst wordt het al heel wat minder sereen. De moestuin ligt tussen Camping C en een grote tijdelijke parkeerplaats van Pinkpop en op dit uur dat ik graag voor mezelf had gehouden, zijn er al verkeersregelaars in hesjes en een file met auto’s uit Engeland, Italië, Duitsland. Ook wel Nederlanders, eerlijk is eerlijk.
Op de tuin is het nog wel sereen. Die sfeer wordt zelfs nog ietwat versterkt doordat het grote dikke bruinwitte paard in de aanpalende weide rustig van zijn ontbijt geniet terwijl zijn roze snikkel zachtjes onder zijn buik bengelt. Die hoeft zijn kloten niet meer te tellen, want zo te zien is het een ruin.
Als ik terug rijd – met een mandje jonge blaadjes van sla, rucola, rode en groene snijbiet – moet ik zelfs even een dranghek opzij zetten, en aan de kant blijven want de Pinkpopgangers zijn wel vrolijk maar moeten er ook dóór op het smalle landweggetje.
Thuis rijd ik de parkeerplaats op en dan is de zenstemming moeilijk meer vol te houden. In de twintig minuten dat ik weg ben geweest heeft iemand – een kat, een kraai, een ekster – op spectaculaire wijze kans gezien op mijn vaste parkeerplaats een houtduif in hoofdgroepen uiteen te nemen en is er vandoor gegaan met wat? Met de kop, zo te zien. Ik denk heel even aan het smakelijke borstvlees van de vogel, maar besluit toch er een foto van te maken en het lijk te verwijderen, indachtig de opmerking van Oom Gerard: ‘Als je dood bent, ben je een ongerookte en ongezouten ham die zo gauw mogelijk de deur uit moet’.
En Oom Gerard kon het weten, die kon namelijk ook heel goed kloten tellen.
______