Als je de ontevreden burger in het wild wilt zien, zoek dan niet al te ver en betreed de lokettenhal van het raadhuis.
Moderne boel daar, hoor. Bij de ingang vind je al een aanraakscherm waarmee je een kaartje kunt aanmaken waarop je beurtnummer staat vermeld. Dat hangt er vanaf wat je komt doen. Voor de verlenging van mijn rijbewijs is dat B108.
De tijd is reeds lang voorbij dat je voor dit soort activiteiten moest zien aan te sluiten aan de juiste rij in de sombere lokettenhal. Nu heb je dus dat kaartje, de hal is niet somber meer maar rond en licht en smaakvol ingericht met comfortabele banken, waarop je je beurt kunt afwachten.
Het is niet voor iedereen echt eenvoudig om in de gaten te houden wanneer je aan de beurt bent, merk ik, want herhaaldelijk meldt zich iemand aan het loket die daar blijkt het verkeerde kaartje te hebben. Bijvoorbeeld: C507 in plaats van, zoals het opgeroepen nummer, F507.
De banken zijn niet allemaal bezet, maar toch staan veel mensen in groepjes te praten in de hal.
Ik neem plaats en wil net mijn boek openslaan, in afwachting van mijn beurt, als het tot me doordringt dat de gesprekken om mij heen een licht verontwaardigde toon hebben.
De man naast me zegt: ‘U komt hier zeker vaker, dat u een boek hebt meegenomen.’ Ik ga maar niet uitleggen dat ik zelfs een boek neem naar plaatsen waar ik maar één minuut moet zijn, maar hij hoeft ook geen behoefte aan een antwoord, hij weet het al: die ambtenaren hier doen alles op hun dooie gemak. ‘En moet je ’s kijken, vier loketten zijn helemaal niet open.’ Ik mompel dat ik het hier wel drukker gezien heb en dat hij heus zo dadelijk wel aan de beurt zal zijn, en dat het misschien wat drukker is dan anders omdat het donderdag Hemelvaartsdag is. En stort me in de avonturen van het Poolse kindermeisje Aline dat zich op haar eindeloze wandelingen met de kinderwagen langs het strand van Dublin laat bepotelen door een Litouwse biochemicus die in de bouw werkt.
De woorden van mijn buurman, dringt nu tot me door, worden in veelvoud herhaald door de omstanders en omzitters. De verontwaardiging is werkelijk alom. Tot een vrouw, een paar plaatsen verderop, overeind vliegt en wegbeent, met de kreet ‘Dit is niet uit te houden!’ Anderen knikken instemmend, maar houden het nog even vol.
Intussen werken de ambtenaren achter de loketten door. Steeds als ik de bel hoor en naar de beurtteller kijk, zie ik iemand opstaan, een oude man met een grote snor en opvallend veel vrouwen op hoge hakken – een zelfs met rode onderzijden – en voorzien van verstandig uitgebouwde achterwerken.
Ik ben een kwartier bezig met Alina als mijn nummer aan de beurt is.
De ambtenaresse achter het loket is opvallend bedeesd en beleefd. Die heeft al vaker zo’n opgewonden standje voor zich gehad, stel ik me voor.
Op de weg naar huis, nog met het oude rijbewijs, word ik ingehaald door een zwart Golfje, de chauffeur scheef onderuitgezakt, petje achterstevoren. Hier geldt een inhaalverbod.
Die heeft zoveel haast, die had het nooit uitgehouden, dat kwartiertje in het raadhuis.
________