Uit Shakespeare’s Julius Caesar
Mark Anthony :
Friends, Romans, countrymen, lend me your ears;
I come to bury Caesar, not to praise him.
The evil that men do lives after them,
The good is oft interred with their bones;
So let it be with Caesar.
Een paar dagen geleden heb ik vernomen dat Henk Ruijssenaars gestorven is, al op 20 november 2010. Alhoewel al meer dan een jaar geleden is de schok er niet minder om. Vandaar komt hier een variant van de “sermon funèbre” van Marcus Antonius, want ik ben gekomen om Henk te prijzen, vooral ook omdat hij al lang geleden begraven is.
Henk heb ik gekend vanaf begin 1964. Als 21-jarige kwam hij over als een uiterst slimme jongen, een aardige, zelfs doodgoede kerel, met een scherp gevoel voor humor en een geweldige talenknobbel, waarvan ik altijd onder de indruk ben geweest. Hij had de gave om een bladzijde in een boek globaal te kunnen lezen, hetgeen hem in staat stelde om een 400 pagina’s tellend boek in een namiddag uit te lezen. Sceptici hebben hem vaak getest op details, die hij tot op de komma kon navertellen.
En nu ga ik een tijdsbeeld schilderen, dat typisch was voor de zestiger jaren, waarin ik ze, dat wil zeggen: Henk en z’n broers, vooral gekend heb, want Henk is niet los te zien van zijn broers.
Ze waren met z’n vijven, Niek, Fred, Henk, Sjaak en Frank, plus een zusje Anna. Allemaal met een IQ dat veel hoger lag dan het gemiddelde.
Fred, had het zeer prestigieuze Fullbright scholarship in de wacht gesleept, om een jaar (1959) aan de Wesleyan University in Middletown, Connecticut te studeren. Henk ging er, als zeventienjarige, vaak voor een maand bij hem op bezoek. Hoe? Hij verhuurde zich als steward op de Holland-Amerika Lijn waar hij ‘op het dek oude dames soep serveerde’. En passant, ‘deed’ hij dan, volgens zijn zeggen, Yale, Havard en Wesleyan , door er gewoon ‘bij een bezoek aan de campus’ doorheen te lopen. Ik heb foto’s van ze gezien zittend op de motorkap van een dikke Amerikaanse gevleugelde auto, met een sticker ‘Vote for Kennedy’ op de bumper geplakt.
Maar langzamerhand begon ik te begrijpen dat het hoge IQ gehalte ‘te danken’ was aan een afgrijselijke, genetische ziekte, schizofrenie, die de hele familie trof. Toen ze allemaal onder de leeftijd van 25 jaar waren, was hun slogan ‘Don’t trust anybody over thirty’. Alsof ze er een voorgevoel van hadden wat hun te wachten stond, want de schizofrenie manifesteerde zich bij allemaal, vanaf hun dertigste levensjaar. Maar voordien waren ze fascinerend vanwege hun ideeën en hun originaliteit.
In 1965 vertrok Henk naar Zweden waar hij journalist werd, correspondent voor de GPD en de VARA. Vol humor, zeer geliefd bij zijn buitenlandse collega’s door z’n talenkennis en die niet vreesden dat een Nederlandse journalist hun baan zou inpikken, zo gauw als ze op vakantie waren, vroegen hem om dan voor ze in te vallen, zodat hij af en toe ook zijn artikelen kwijt kon bij Time-Life en de Stern. Dit begin van zijn journalistieke carrière leek veelbelovend door de relevante keuze van zijn onderwerpen en de briljante manier waarop hij ze behandelde.
In die zelfde tijd spanden Fred en z’n broers zich in om een nieuwe omroep op poten te zetten, een platform om hun politieke ideeën tegen de oorlog in Vietnam en andere politieke situaties in binnen- en buitenland vrij te kunnen uiten. Hiervoor moesten ze leden aantrekken, die ieder vijf gulden moesten storten op een rekening bij de Amrobank. Intussen werd in navolging van de Parijse Meirevolutie van 1968, het Amsterdamse Maagdenhuis door de studenten bezet, die, toen ze er na een paar dagen door de politie waren uitgezet, voor de rechtbank moesten verschijnen in een soort van kettingproces. Iedereen kwam vrij met een boete, maar geen nood, aan de uitgang van de rechtbank stond Fred hen het geld voor de boetes uit te delen, afkomstig van de 50.000 gulden die de Amrobank per vergissing op zijn omroeprekening had overgeboekt.
Later, toen hij zelf voor dit vergrijp voor de rechtbank moest verschijnen, werd hij vrijgesproken ‘omdat hij het geld niet voor zichzelf had gebruikt’.
Dat waren nog eens tijden. Huizen werden gekraakt, communes opgezet, hippies van alle nationaliteiten die op de hippietrip naar India en Katmandoe waren, met als ‘passage obligé’ langs Amsterdam kwamen, fietsen werden gefabriceerd voor Vietnam, want die waren nodig om met hun dynamo’s in ondergrondse ziekenhuizen de operaties bij te lichten. Ik kwam er af en toe eens langs, maar nooit langer dan een kwartier. Ik zag Fred zich meer en meer ontwikkelen als de grote goeroe met ‘en orbite’ zijn broers en allerlei lui, onder zijn invloed.
Vanuit Zweden is Henk als correspondent naar Chili vertrokken, voor dezelfde werkgevers. Het was in de tijd van president Allende. Ik neem aan dat, door de culturele shock en de fatale leeftijd van ‘over thirty’ te hebben bereikt, zich op dat moment ook bij hem de ziekte manifesteerde en de paranoia zich in zijn geest begon te installeren. Hij stond niettemin als een Don Quichot zijn mannetje tegen de militairen bij de staatsgreep van 11 september 1973, die hem zich daardoor wel wisten te herinneren en hem in elkaar sloegen toen hij in juli 1974 op het vliegveld van Santiago aankwam na de begrafenis Juan Peron in Buenos Aires.
Gedwongen op een vlucht gezet naar Lima, Peru, waar de Nederlandse ambassade zich over hem heeft ontfermd, kwam hij uiteindelijk aan in Nijmegen in het ziekenhuis, met een paar gebroken ribben.
Daarna braken er weer enige jaren Zweden aan, tot aan 1986, toen Henk naar Tunesië vertrok om verslag uit te brengen over de PLO en Arafat. En natuurlijk ook over het autoritaire regime ter plaatse, dat hem na enige artikelen voor Amnesty International weer een gedwongen vertrek kostte.
In die tachtiger jaren, op het Nederlandse thuisfront, gingen de broers nog hard door met het vechten tegen de bierkaai. Dit was niet meer zo in de mode. De Vietnamoorlog was voorbij. Er waren andere tijden aangebroken en er kwamen geen hippies meer voorbij. Bij allen hadden zich de schizofrene waanbeelden in hun geesten geïnstalleerd, dat er uiteindelijk toe leidde dat ze allemaal vroegtijdig stierven, sommigen door een vrijwillige keuze.
Na de Tunesische episode kwam Henk, eind negentiger jaren, weer in Nijmegen, waar hij Quinta ontmoette en ik dacht dat hij eindelijk rust had gevonden. En ik denk ook wel dat dat het geval was, maar hij moest weer het pak van Don Quichot aantrekken en per internet tegen de windmolens gaan vechten. Wanneer ik Henk, de laatste jaren, aan de telefoon had, begreep ik nooit wie z’n vijanden waren en wat hun ideeën waren waar hij zo bang voor was. Hij schijnt tot aan het einde ‘gevochten’ te hebben.
Henk was een ingoede kerel, die geen vlieg kwaad kon doen, een Don Quichot van de moderne tijd, begaafd, humoristisch, spiritueel, mythomaan (hij kon geweldige avonturen vertellen waarin hij verwikkeld was geweest, verhalen waarnaar we met genoegen luisterden alhoewel we wisten dat alleen de tijd en de plaats klopten) en volkomen paranoïde.
De aardigste van de broers Ruijssenaars.
Hij heeft me wel geleerd dat je beter maar geen hoog IQ gehalte voor je kinderen moet ambiëren en dat je ook het woord schizofrenie met mate mag hanteren of zelfs toepassen.
Laatste reacties