De lente is vroeg dit jaar, en glorieuzer dan ooit en de vogels kunnen niet wachten. Het kwinkeleert, lispelt, kwettert, koert en boert of het niks kost. Een lijster stuurt zijn verontrustende alarmkreten rond, kraaien en eksters krassen. Dat alles in een decor van de omringende flora die de angst voor de winter van zich heeft afgeschud, de een vertoont al blaadjes, de ander voorlopig alleen nog een groen waas, weer een ander begint eerst maar eens met de bloemen, het is kortom een lust voor het oog, waar je ook kijkt en loert.
Zo kun je het zien. Je kunt het ook anders zien.
In het nestkastje dat Djamila krek tien jaar geleden met één hand in elkaar knutselde klinkt luid getik. Weliswaar heeft zij destijds een kastje gemaakt met een vlieggat dat georiënteerd is op de behoeften van pimpelmezen, en er zijn in die tien jaar ook alleen maar pimpelmezen geboren – ik schat toch zeker zestig stuks – maar elk jaar weer begint de mees met het verder uitkloppen van het vlieggat. Hij doet dat van binnenuit zodat je je ook kunt voorstellen dat hij (of zij) daarbinnen de oude tegels wegtikt om ze te vervangen door moderne houten schrootjes of zoiets. Het rare is: de vogel heeft niet in de gaten dat het dakje van het kastje door verrotting grotendeels is verdwenen. Ik ben te laat om het er even af te schroeven om er een nieuw dak op te zetten dus sluip ik over het dak erheen en leg er een stuk isolatiemateriaal en een brok openhaardhout bovenop, iets anders kan ik zo gauw niet bedenken. Het tikken gaat gewoon door.
Ik draai er omheen.
Want wat we werkelijk zien is de barre jungle die zich live, en toch zonder commentaar van David Attenborough, aan onze blikken voltrekt.
In een eik, nog geheel kaal, op een afstand van een meter of dertig, zit op acht meter hoogte, als het ware in het kraaiennest, een kraaiennest. Ook daar is het een en al liefde en pluimstrijkerij wat de klok slaat. Soms zit een van de twee op de eieren, en staat de andere er een tijdlang, van puur geluk enigszins wezenloos, naar te kijken. Dan staat de broeder m/v op en maakt plaats voor de echtgenoot m/v; eentje vliegt er weg en komt even later terug met een extra takje, waardoor het nest blijkbaar uitgebreid wordt tot lits jumeaux, want nu kruipen ze naast elkaar op de eieren. Wat een idylle. Attenborough toch maar: ‘This is not what it seems to be. Idyllic as it may look, it is not. What seems to be two kinds of birds, minding their own business of rearing their offspring, in reality is a world on the brink of disaster.’
Want die kraaien hebben ook al in de gaten wat er bekokstoofd wordt in dat nestkastje daar ver onder hen. Tegen de tijd dat de jonge kraaien luidkeels en brutaal krijsen om nóg meer voedsel, kan niet verrekken wat, als het de buik maar vult, dan vliegen ook de jonge pimpelmezen uit.
De meeste zijn nog niet bekomen van de verbijstering om het feit dat ze kunnen vliegen, nou ja: fladderen en om al dat licht, al die ruimte, die wind, al dat groen en blauw en andere kleuren van de regenboog, of de kraai is er al om die kleine schattige bolletjes bij het nekvel te pakken en af te leveren in het kraaiennest, bij wijze van ontbijt.
Zo gebeurt het elk jaar, en waarom dus dit jaar niet, dit jaar met een lente die nog glorieuzer en lieflijker lijkt te zijn dan alle lentes tot nu toe.
________