Merlijn Huntjens, daar kwam ik óók voor, zo bleek. Een jongeman met een fascinerend uiterlijk, als van een trouwe adjudant van Attilla de Hun (de achternaam verwijst er ook naar) en met een hele mooie vriendin met de aandoenlijke naam Maartje Dekker die hem begeleidde op de piano. Ze deden me samen denken aan de parodie die Van Kooten & De Bie ooit maakten op het verschijnsel poëziefestival, toen begrepen werd dat een gedicht opdreunen niet voldoende was, nee, het moest een performánce worden, Frans uitgesproken; het werd gedemonstreerd door de onsterfelijke dichter Detlov P. van Paaschen. Merlijn maakt intrigerende, soms zelfs ingenieuze tekstjes en heeft een onnavolgbare manier van presenteren. Kort samengevat.
Ik was op het literair festival Heerlense Lente in het Heerlense Cultuurhuis, en het was een leuke avond, al vond ik persoonlijk de term literair festival enigszins, eh, nou ja, reclametaal. Ik ging ook niet voor het festival maar om eens te zien hoe collega Emile Hollman zich erdoor zou slaan als hij weer eens in het openbaar zijn roman moest aanprijzen, terwijl hij natuurlijk vindt, en terecht, dat zijn boek zichzelf moet verkopen – wie niet inziet dat hij of zij dit boek gelezen moet hebben, die moet het maar zelf weten hoe het verder gaat met zijn leven. Wij trekken onze handen daarvan af.
Het festival vond al voor de vijfde keer plaats voordat ik van het bestaan op de hoogte raakte en het is tevens de eenmansshow van de uitgeverij AzulPress, in de gestalte van uitgever Hennie Jetzes. Hij zal niet de geschiedenis ingaan als de grootste interviewer aller tijden.
Als je als debuterend auteur iets goeds hebt geschapen is het natuurlijk, eh, niet echt geweldig als na jou nog een reeks huisdichteressen aan het woord komt, maar daar zullen we het verder maar niet over hebben. Ik was destijds, net als die dichteressen, zelf ook als een kind zo blij toen ik het boekje met een aantal van mijn columns in handen had, uitgegeven als samizdat. Kan mij het wat schelen dat er sinds 2007 vijftien van zijn verkocht, waarvan veertien aan mijzelf.
Voor het gedeelte van het festival dat gewijd was aan het boek Zilver en Antraciet van Emile, was een hele show opgezet. Emile had eigenhandig de man meegebracht die model stond voor de hoofdfiguur van het boek, Loen, te weten Paul Arends, voormalig mijnwerker en voormalig lid van de Landgraafse gemeenteraad. En voormalig burgemeester en voormalig gedeputeerde Ger Kockelkoren deed nog een showtje op basis van het feit dat ook hij afkomstig was uit een mijnwerkersfamilie – hij trok een paar brokken antraciet te voorschijn (geen nootjes vier) een lachwekkend helmpje en een paar geruite handdoeken, in Zuid-Limburg bekend als koelpungel.
Het kwam hier op neer: noch Jetzes, noch Hollman, noch Kockelkoren waren ooit ondergronds in een mijn geweest, en brachten er dus de bekende clichés over te berde, Arends daarentegen wel, maar die kan niet goed vertellen. Ik zat een beetje te popelen, want ik ben wel ondergronds geweest, al was het dan in Yorkshire en dit is wat ik van de mijn vond: hoe is het mogelijk dat iemand het hier langer dan een half uur volhoudt.
Het is dan ook niet erg handig om het boek van Hollman met zulke oubolligheden aan te prijzen – de mijn speelt wel een belangrijke rol in het verhaal, maar de relatie tussen de twee jongens Loen en Ever is juist een universeel verhaal dat zich desgewenst op Groenland of bij de Trobrianders had kunnen afspelen. Op deze manier werk je natuurlijk ook wel in de hand dat het boek terechtkomt tussen de Limburgensia – en dat wil zeggen: tussen de oninteressante boeken over een tijd die gelukkig al lang achter ons ligt.
Niet zeuren. De usual suspects waren er, Sandra, en Theo (met alweer een nieuwe vriendin) en Lex. En o ja, en dus Ger Kockelkoren, die ik voor het laatst in levenden lijve had aanschouwd omstreeks 1983, en die in al die jaren geen spat veranderd was. Volgens de bekende boutade tussen twee vriendinnen die elkaar lang niet hebben gezien: ‘Zag ik er toen ook al zo oud uit?’
Ik voel me na gisteravond geïnspireerd om te beginnen aan die roman over twee mensen die elkaar ruim 52 jaar nadat de ‘verkering’ was uitgegaan weer ontmoeten en hun relatie totaal anders blijken te hebben beleefd dan ze al die tijd gedacht hebben.
Daarna bracht ik Paul Arends naar huis en sprak met hem af dat we op de eerste de beste zwoele avond samen eens naar de nachtegaal zullen gaan luisteren.
Meer iets voor een gedicht, lijkt me.