Drie dagen geleden stootte Djamila haar ongelukkige linkerarmpje, dat zich daarna liet gelden als een onbedaarlijke pijn in de elleboog, uitstralend naar boven en, voor het juiste evenwicht, naar beneden. Pijnstillers van de meest ontzagwekkende merken hielpen maar nauwelijks en omdat het vermoeden van een nieuwe breuk zich maar niet liet wegredeneren hebben we gisteravond een afspraak gemaakt met de Nightcare hier ter stede – in Engeland en Amerika zouden ze zoiets waarschijnlijk Huisartsenpost noemen.
We waren er tien minuten voor de afgesproken tijd, namelijk om 20.40 uur en verlieten bijna drie uur later, enigszins suizebollend, het pand. Resultaat: een röntgenfoto en een doosje pijnstillers en bevestiging van het vermoeden dat we zelf al dagen hadden van een flinke kneuzing.
Wij lezen ook kranten en ontlenen daaraan een bepaald beeld van de gezondheidszorg. Het betreft hier een groot ziekenhuis dat, deels vrijwillig en deels door de nood gedwongen, zich ruggelings in de commerciële geneeskunde heeft gestort. Dat wetend hebben wij enkele opmerkingen.
Bij het benaderen van de Nightcare zien wij op het laatste nippertje welke ingang we moeten hebben. Na de slagboom komen we terecht op een duister terrein, waar niet meer naar de Nightcare wordt verwezen maar, inderdaad, naar de Huisartsenpost. En wel naar de achteringang, die wij niet mogen gebruiken. Wij moeten naar binnen via de ingang van de verpleegkliniek, en dat is logisch, als je het weet.
Daarbinnen zijn wij vlot aan de beurt. Reeds om 21.10 is besloten wat wij al verwacht hadden, namelijk dat er een röntgenfoto moet worden gemaakt. Je denkt dat een huisartsenpost wel vaker zo’n verhelderend portret zal willen zien en dat het desbetreffende apparaat dus achter die ene deur van de Huisartsenpost staat. Niet waar. We moeten naar buiten, het parkeerterrein af, de openbare weg op, tweehonderd meter verder weer langs een slagboom.
Het wachten begint. Na twintig minuten wordt Djamila opgeroepen. Ze belt me daarna een paar keer om te melden dat de foto gemaakt is en dat het druk is bij de röntgen. Om 22.50 uur belt ze, of ik naar Kamer 7 wil komen. Daar zit ze, hopend dat men haar geval niet vergeten is, want dat zou niet de eerste keer zijn. Op de gang is het druk, geüniformeerde politie en politie in burger, mensen die ruzie maken met de politie en het behandelend personeel. ‘Ze wil geen bloed laten afnemen, en nu is er een officier van Justitie bij,’ weet Djamila inmiddels.
Net als we echt gaan denken dat men ons vergeten is komt er een jongedame die zich voorstelt als arts-assistent – echte dokters werken niet op zaterdagavond – uit haar vermoeden dat het inderdaad een ferme kneuzing is en schrijft braaf het recept voor de door Djamila bestelde pijnstiller.
Zo, nu nog even naar de apotheek, weer op een andere plek op het ziekenhuisterrein. Ook daar is het druk. De taakverdeling tussen de twee personeelsleden die werken is duidelijk: de ene dame zit achter de computer en volgt met misprijzende blik de acties van haar collega. Die heeft het zo druk met het innemen van recepten dat het uitgeven van de medicijnen in het gedrang raakt. Tafereel: ze heeft het doosje met ‘mijn’ pijnstillers in de hand, loopt een paar passen in mijn richting, keert om en rommelt nog eens peinzend in wat papieren. Dan vraagt ze of het door mij opgegeven huisadres wel juist is. Als ik dat bevestig kijkt ze me vorsend aan met haar ogen – de ene kijkt naar Sint Antonius en de andere naar de Maagd Maria, zeggen ze op Sicilië – en stelt dan vast: dan staat het fout in de computer van uw apotheek. Dat weet ik al lang en dat is wellicht onderwerp voor een volgend stukje.
Het is 23.30 als we naar de uitgang rijden. Maar eerst nog langs de parkeermeter.
Daar kom ik er achter hoe ze hier gestalte geven aan hun commerciële credo en nog wat verdienen aan die absolute ongeorganiseerde chaos.
Ik mag voor iets meer dan twee uur parkeren op een totaal verlaten parkeerterrein ergens in de Zuid-Limburgse bushbush 7 euro 50 afrekenen.
_______