Als één ding je in Rotterdam wordt ingepeperd dan is het wel: hier wordt gewerkt. Persoonlijk vond ik het zelfs enigszins overdreven. Zaterdagmorgen waren ze in alle vroegte aan het heien in de bijna Shanghais aandoende bouwput voor het Centraal Station, waarop we vanuit de ontbijtzaal van het hotel vrij uitzicht hebben – waar kun je beter een bijna apocalyptische bouwput maken dan voor de ontbijtzaal van een voor welvarende buitenlandse zakenmannen gebouwd hotel?
Zondagmorgen waren vier man, verdeeld over twee bakjes aan de punt van een hoge bouwkraan, op een meter of vijftien boven de grond aan het lassen aan een nieuwe overkapping. Het leek niet erg goed te lukken en tegen de middag hadden ze besloten dat het maandag misschien beter zou gaan, maar het punt was wel gemaakt: Rotterdam werkt.
En niet alleen daar. Zelfs wanneer je een bezoek aan de stad brengt dat vooral gericht is op vermaak, zang en dans, loop je onvermijdelijk om de haverklap tegen een grotere of kleinere bouwput aan, bij het academisch ziekenhuis, rond de kubuswoningen op de Blaak, of tegen een scheepswerfje uit de voorvorige eeuw dat nog helemaal aan de slag is met het restaureren van boten.
Inmiddels geeft Rotterdam al ruiterlijk toe dat het niet meer de grootste haven van de wereld is, het heeft Shanghai en Singapore vóór moeten laten gaan, maar Hamburg en Antwerpen, vroeger de concurrenten, die hoor je niet eens meer nóemen, dus dan weet je het wel. Tweede divisie. In Hamburg ben ik al sinds 1955 niet geweest, maar in Antwerpen was ik vorig jaar nog: leuke stad, vooral echt leuk, uitstekend van eten en drinken en verder veel schilderachtig verval. Nee, dan Rotterdam: daar wordt gewerkt of het bombardement van 1940 nog maar net achter de rug is.
In werkelijkheid wordt hier natuurlijk gebouwd aan een tweede of derde herbouw van de stad. Restanten van de eerste zie je nog op veel plaatsen, ik noem de Lijnbaan, die je voornamelijk doet denken aan Veenendaal of Doetinchem, of het Groothandelsgebouw – dat tegenwoordig Groot Handelsgebouw heet – dat er een beetje provinciaals staat tussen de zwarte glazen kolos van de Nationale Nederlanden die ’s avonds en ’s nachts geheimzinnig met lichtjes staat te pinken; de conservatief-moderne architectuur van Hotel Manhattan, de schitterende vormgeving van de woonflat Calypso en een nog fraaier gebouw ernaast, in aanbouw maar het doet nu al denken aan de 21ste-eeuwse versie van Gaudì, allebei rond het Schouwburgplein – naast De Doelen dat er uitziet als een roestige Chevrolet uit 1951, maar wacht maar: ze hebben fantastische renovatieplannen.
Al die glimmende glazen mannengebouwen zouden een saai geheel vormen, als ze niet midden in de stad hadden gestaan waar het nog wemelt van de negentiende-eeuwse gevels, van grachten en havens, van eeuwenoude platanen en van Rotterdamse landmarks als Gebouw De Unie, Het Witte Huis en Hotel New York en van speelsheden als het kubusbos, Het Potlood en de bibliotheek die een sterk esthetische versie is van het Centre Pompidou – eigenlijk ook al ouderwets, maar nog altijd interessant.
In de tram staan de mensen voor je op, en in de Witte de Wittstraat is het gebouw van de voormalige Nieuwe Rotterdamse Courant sinds kort veranderd in een Grand Café met een hoog yuppengehalte. De yuppen nemen voorlopig nog de vaardigheid van het bedienend personeel, die je voorlopig op nul kunt waarderen, voor lief.
Want met een beetje doorwerken leren die het ook nog wel een keer.
_______